ambtenarenkorps
- amb·te·na·ren·korps
- samenstelling van ambtenaar en korps met het invoegsel -en- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ambtenarenkorps | ambtenarenkorpsen |
verkleinwoord |
het ambtenarenkorps o
- de hele gemeenschap van ambtenaren
- Oeps, bewoners vergeten?! - een persbericht met die aanhef verstuurde een andere coalitiepartij, de VVD, de afgelopen maanden meer dan eens. Rotterdam, de stad van het ‘niet lullen maar poetsen’-credo, blijkt nogal hardleers, zegt VVD-raadslid Kees de Gruiter. De stad is bovendien een meester in het creëren van zijn eigen weerstand, constateert hij in navolging van Meijer. De Gruiter: „Met dank vooral aan een stel arrogante ambtenaren dat, soms letterlijk, met de voeten op tafel bewoners aanhoort. Dat zet kwaad bloed. Rotterdammers moet je open en eerlijk aanspreken. Het grote probleem is en blijft dat bijna tweederde van het ambtenarenkorps hier niet woont, en dus weinig of geen affiniteit met de stad heeft. Het ergste zijn nog wel die jongens uit Delft, die niet eens de moeite nemen om door het raam te kijken, maar zich blind staren op de stadsplattegrond die bij hen op kantoor aan de muur hangt.”[2]
- Het woord ambtenarenkorps staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Mark Hoogstad 5 april 2008