agglutineren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van agglutineren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | agglutineren | te agglutineren | ||||||||
toekomend | zullen agglutineren | te zullen agglutineren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geagglutineerd | te hebben geagglutineerd | ||||||||
toekomend | geagglutineerd zullen hebben | geagglutineerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
agglutinerend | geagglutineerd | ev. agglutineer |
mv. verouderd agglutineert |
agglutinere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | agglutineer | agglutineert | agglutineert | agglutineert | agglutineert | agglutineren | agglutineren | agglutineren | |||
verleden (o.v.t.) | agglutineerde | agglutineerde | agglutineerde | agglutineerde | agglutineerde | agglutineerden | agglutineerden | agglutineerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal agglutineren | zult/zal agglutineren | zult/zal agglutineren | zult agglutineren | zal agglutineren | zullen agglutineren | zullen agglutineren | zullen agglutineren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou agglutineren | zou agglutineren | zou(dt) agglutineren | zoudt agglutineren | zou agglutineren | zouden agglutineren | zouden agglutineren | zouden agglutineren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geagglutineerd | hebt geagglutineerd | hebt/heeft geagglutineerd | hebt geagglutineerd | heeft geagglutineerd | hebben geagglutineerd | hebben geagglutineerd | hebben geagglutineerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geagglutineerd | had geagglutineerd | had geagglutineerd | hadt geagglutineerd | had geagglutineerd | hadden geagglutineerd | hadden geagglutineerd | hadden geagglutineerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geagglutineerd hebben | zal/zult geagglutineerd hebben | zult/zal geagglutineerd hebben | zult geagglutineerd hebben | zal geagglutineerd hebben | zullen geagglutineerd hebben | zullen geagglutineerd hebben | zullen geagglutineerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geagglutineerd hebben | zou geagglutineerd hebben | zou/zoudt geagglutineerd hebben | zoudt geagglutineerd hebben | zou geagglutineerd hebben | zouden geagglutineerd hebben | zouden geagglutineerd hebben | zouden geagglutineerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geagglutineerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geagglutineerd | er is geagglutineerd | |||||||||
verleden | er werd geagglutineerd | er was geagglutineerd | |||||||||
toekomend | er zal geagglutineerd worden | er zal geagglutineerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geagglutineerd worden | er zou geagglutineerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geagglutineerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geagglutineerd worden | geagglutineerd te worden | ||||||||
toekomend | geagglutineerd zullen worden | geagglutineerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geagglutineerd zijn | geagglutineerd te zijn | ||||||||
toekomend | geagglutineerd zullen zijn | geagglutineerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geagglutineerd | wordt geagglutineerd | wordt geagglutineerd | wordt geagglutineerd | wordt geagglutineerd | worden geagglutineerd | worden geagglutineerd | worden geagglutineerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geagglutineerd | werd geagglutineerd | werd geagglutineerd | werdt geagglutineerd | werd geagglutineerd | werden geagglutineerd | werden geagglutineerd | werden geagglutineerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geagglutineerd worden | zult geagglutineerd worden | zult geagglutineerd worden | zult geagglutineerd worden | zal geagglutineerd worden | zullen geagglutineerd worden | zullen geagglutineerd worden | zullen geagglutineerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geagglutineerd worden | zou geagglutineerd worden | zou/zoudt geagglutineerd worden | zoudt geagglutineerd worden | zou geagglutineerd worden | zouden geagglutineerd worden | zouden geagglutineerd worden | zouden geagglutineerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geagglutineerd | bent geagglutineerd | bent/is geagglutineerd | zijt geagglutineerd | is geagglutineerd | zijn geagglutineerd | zijn geagglutineerd | zijn geagglutineerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geagglutineerd | was geagglutineerd | was geagglutineerd | waart geagglutineerd | was geagglutineerd | waren geagglutineerd | waren geagglutineerd | waren geagglutineerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geagglutineerd zijn | zult geagglutineerd zijn | zult geagglutineerd zijn | zult geagglutineerd zijn | zal geagglutineerd zijn | zullen geagglutineerd zijn | zullen geagglutineerd zijn | zullen geagglutineerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geagglutineerd zijn | zou geagglutineerd zijn | zou/zoudt geagglutineerd zijn | zoudt geagglutineerd zijn | zou geagglutineerd zijn | zouden geagglutineerd zijn | zouden geagglutineerd zijn | zouden geagglutineerd zijn |