afvaardigen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afvaardigen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afvaardigen | af te vaardigen | ||||||||
toekomend | zullen afvaardigen af zullen vaardigen |
te zullen afvaardigen af te zullen vaardigen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgevaardigd | te hebben afgevaardigd | ||||||||
toekomend | afgevaardigd zullen hebben | afgevaardigd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afvaardigend | afgevaardigd | ev. vaardig af |
mv. verouderd vaardigt af |
vaardige af (bijzin) afvaardige | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | vaardig af | vaardigt af | vaardigt af | vaardigt af | vaardigt af | vaardigen af | vaardigen af | vaardigen af | |||
verleden (o.v.t.) | vaardigde af | vaardigde af | vaardigde af | vaardigde af | vaardigde af | vaardigden af | vaardigden af | vaardigden af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afvaardigen | zult/zal afvaardigen | zult/zal afvaardigen | zult afvaardigen | zal afvaardigen | zullen afvaardigen | zullen afvaardigen | zullen afvaardigen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afvaardigen | zou afvaardigen | zou(dt) afvaardigen | zoudt afvaardigen | zou afvaardigen | zouden afvaardigen | zouden afvaardigen | zouden afvaardigen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afvaardig | afvaardigt | afvaardigt | afvaardigt | afvaardigt | afvaardigen | afvaardigen | afvaardigen | |||
verleden (o.v.t.) | afvaardigde | afvaardigde | afvaardigde | afvaardigde | afvaardigde | afvaardigden | afvaardigden | afvaardigden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afvaardigen af zal vaardigen |
zult/zal afvaardigen af zult/zal vaardigen |
zult/zal afvaardigen af zult/zal vaardigen |
zult afvaardigen af zult vaardigen |
zal afvaardigen af zal vaardigen |
zullen afvaardigen af zullen vaardigen |
zullen afvaardigen af zullen vaardigen |
zullen afvaardigen af zullen vaardigen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afvaardigen af zou vaardigen |
zou afvaardigen af zou vaardigen |
zou(dt) afvaardigen af zou(dt) vaardigen |
zoudt afvaardigen af zoudt vaardigen |
zou afvaardigen af zou vaardigen |
zouden afvaardigen af zouden vaardigen |
zouden afvaardigen af zouden vaardigen |
zouden afvaardigen af zouden vaardigen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgevaardigd | hebt afgevaardigd | hebt/heeft afgevaardigd | hebt afgevaardigd | heeft afgevaardigd | hebben afgevaardigd | hebben afgevaardigd | hebben afgevaardigd | |||
verleden (v.v.t.) | had afgevaardigd | had afgevaardigd | had afgevaardigd | hadt afgevaardigd | had afgevaardigd | hadden afgevaardigd | hadden afgevaardigd | hadden afgevaardigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgevaardigd hebben | zal/zult afgevaardigd hebben | zult/zal afgevaardigd hebben | zult afgevaardigd hebben | zal afgevaardigd hebben | zullen afgevaardigd hebben | zullen afgevaardigd hebben | zullen afgevaardigd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgevaardigd hebben | zou afgevaardigd hebben | zou/zoudt afgevaardigd hebben | zoudt afgevaardigd hebben | zou afgevaardigd hebben | zouden afgevaardigd hebben | zouden afgevaardigd hebben | zouden afgevaardigd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgevaardigd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgevaardigd | er is afgevaardigd | |||||||||
verleden | er werd afgevaardigd | er was afgevaardigd | |||||||||
toekomend | er zal afgevaardigd worden | er zal afgevaardigd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgevaardigd worden | er zou afgevaardigd zijn | |||||||||
lijdende vorm afgevaardigd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgevaardigd worden | afgevaardigd te worden | ||||||||
toekomend | afgevaardigd zullen worden | afgevaardigd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgevaardigd zijn | afgevaardigd te zijn | ||||||||
toekomend | afgevaardigd zullen zijn | afgevaardigd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgevaardigd | wordt afgevaardigd | wordt afgevaardigd | wordt afgevaardigd | wordt afgevaardigd | worden afgevaardigd | worden afgevaardigd | worden afgevaardigd | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgevaardigd | werd afgevaardigd | werd afgevaardigd | werdt afgevaardigd | werd afgevaardigd | werden afgevaardigd | werden afgevaardigd | werden afgevaardigd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgevaardigd worden | zult afgevaardigd worden | zult afgevaardigd worden | zult afgevaardigd worden | zal afgevaardigd worden | zullen afgevaardigd worden | zullen afgevaardigd worden | zullen afgevaardigd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgevaardigd worden | zou afgevaardigd worden | zou/zoudt afgevaardigd worden | zoudt afgevaardigd worden | zou afgevaardigd worden | zouden afgevaardigd worden | zouden afgevaardigd worden | zouden afgevaardigd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgevaardigd | bent afgevaardigd | bent/is afgevaardigd | zijt afgevaardigd | is afgevaardigd | zijn afgevaardigd | zijn afgevaardigd | zijn afgevaardigd | |||
verleden (v.v.t.) | was afgevaardigd | was afgevaardigd | was afgevaardigd | waart afgevaardigd | was afgevaardigd | waren afgevaardigd | waren afgevaardigd | waren afgevaardigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgevaardigd zijn | zult afgevaardigd zijn | zult afgevaardigd zijn | zult afgevaardigd zijn | zal afgevaardigd zijn | zullen afgevaardigd zijn | zullen afgevaardigd zijn | zullen afgevaardigd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgevaardigd zijn | zou afgevaardigd zijn | zou/zoudt afgevaardigd zijn | zoudt afgevaardigd zijn | zou afgevaardigd zijn | zouden afgevaardigd zijn | zouden afgevaardigd zijn | zouden afgevaardigd zijn |