afschatten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afschatten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afschatten | af te schatten | ||||||||
toekomend | zullen afschatten af zullen schatten |
te zullen afschatten af te zullen schatten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgeschat | te hebben afgeschat | ||||||||
toekomend | afgeschat zullen hebben | afgeschat te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afschattend | afgeschat | ev. schat af |
mv. verouderd schat af |
schatte af (bijzin) afschatte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | schat af | schat af | schat af | schat af | schat af | schatten af | schatten af | schatten af | |||
verleden (o.v.t.) | schatte af | schatte af | schatte af | schatte af | schatte af | schatten af | schatten af | schatten af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afschatten | zult/zal afschatten | zult/zal afschatten | zult afschatten | zal afschatten | zullen afschatten | zullen afschatten | zullen afschatten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afschatten | zou afschatten | zou(dt) afschatten | zoudt afschatten | zou afschatten | zouden afschatten | zouden afschatten | zouden afschatten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afschat | afschat | afschat | afschat | afschat | afschatten | afschatten | afschatten | |||
verleden (o.v.t.) | afschatte | afschatte | afschatte | afschatte | afschatte | afschatten | afschatten | afschatten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afschatten af zal schatten |
zult/zal afschatten af zult/zal schatten |
zult/zal afschatten af zult/zal schatten |
zult afschatten af zult schatten |
zal afschatten af zal schatten |
zullen afschatten af zullen schatten |
zullen afschatten af zullen schatten |
zullen afschatten af zullen schatten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afschatten af zou schatten |
zou afschatten af zou schatten |
zou(dt) afschatten af zou(dt) schatten |
zoudt afschatten af zoudt schatten |
zou afschatten af zou schatten |
zouden afschatten af zouden schatten |
zouden afschatten af zouden schatten |
zouden afschatten af zouden schatten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgeschat | hebt afgeschat | hebt/heeft afgeschat | hebt afgeschat | heeft afgeschat | hebben afgeschat | hebben afgeschat | hebben afgeschat | |||
verleden (v.v.t.) | had afgeschat | had afgeschat | had afgeschat | hadt afgeschat | had afgeschat | hadden afgeschat | hadden afgeschat | hadden afgeschat | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeschat hebben | zal/zult afgeschat hebben | zult/zal afgeschat hebben | zult afgeschat hebben | zal afgeschat hebben | zullen afgeschat hebben | zullen afgeschat hebben | zullen afgeschat hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeschat hebben | zou afgeschat hebben | zou/zoudt afgeschat hebben | zoudt afgeschat hebben | zou afgeschat hebben | zouden afgeschat hebben | zouden afgeschat hebben | zouden afgeschat hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgeschat worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgeschat | er is afgeschat | |||||||||
verleden | er werd afgeschat | er was afgeschat | |||||||||
toekomend | er zal afgeschat worden | er zal afgeschat zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgeschat worden | er zou afgeschat zijn | |||||||||
lijdende vorm afgeschat worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgeschat worden | afgeschat te worden | ||||||||
toekomend | afgeschat zullen worden | afgeschat te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgeschat zijn | afgeschat te zijn | ||||||||
toekomend | afgeschat zullen zijn | afgeschat te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgeschat | wordt afgeschat | wordt afgeschat | wordt afgeschat | wordt afgeschat | worden afgeschat | worden afgeschat | worden afgeschat | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgeschat | werd afgeschat | werd afgeschat | werdt afgeschat | werd afgeschat | werden afgeschat | werden afgeschat | werden afgeschat | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgeschat worden | zult afgeschat worden | zult afgeschat worden | zult afgeschat worden | zal afgeschat worden | zullen afgeschat worden | zullen afgeschat worden | zullen afgeschat worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgeschat worden | zou afgeschat worden | zou/zoudt afgeschat worden | zoudt afgeschat worden | zou afgeschat worden | zouden afgeschat worden | zouden afgeschat worden | zouden afgeschat worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgeschat | bent afgeschat | bent/is afgeschat | zijt afgeschat | is afgeschat | zijn afgeschat | zijn afgeschat | zijn afgeschat | |||
verleden (v.v.t.) | was afgeschat | was afgeschat | was afgeschat | waart afgeschat | was afgeschat | waren afgeschat | waren afgeschat | waren afgeschat | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeschat zijn | zult afgeschat zijn | zult afgeschat zijn | zult afgeschat zijn | zal afgeschat zijn | zullen afgeschat zijn | zullen afgeschat zijn | zullen afgeschat zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeschat zijn | zou afgeschat zijn | zou/zoudt afgeschat zijn | zoudt afgeschat zijn | zou afgeschat zijn | zouden afgeschat zijn | zouden afgeschat zijn | zouden afgeschat zijn |