afperken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afperken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afperken | af te perken | ||||||||
toekomend | zullen afperken af zullen perken |
te zullen afperken af te zullen perken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgeperkt | te hebben afgeperkt | ||||||||
toekomend | afgeperkt zullen hebben | afgeperkt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afperkend | afgeperkt | ev. perk af |
mv. verouderd perkt af |
perke af (bijzin) afperke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | perk af | perkt af | perkt af | perkt af | perkt af | perken af | perken af | perken af | |||
verleden (o.v.t.) | perkte af | perkte af | perkte af | perkte af | perkte af | perkten af | perkten af | perkten af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afperken | zult/zal afperken | zult/zal afperken | zult afperken | zal afperken | zullen afperken | zullen afperken | zullen afperken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afperken | zou afperken | zou(dt) afperken | zoudt afperken | zou afperken | zouden afperken | zouden afperken | zouden afperken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afperk | afperkt | afperkt | afperkt | afperkt | afperken | afperken | afperken | |||
verleden (o.v.t.) | afperkte | afperkte | afperkte | afperkte | afperkte | afperkten | afperkten | afperkten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afperken af zal perken |
zult/zal afperken af zult/zal perken |
zult/zal afperken af zult/zal perken |
zult afperken af zult perken |
zal afperken af zal perken |
zullen afperken af zullen perken |
zullen afperken af zullen perken |
zullen afperken af zullen perken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afperken af zou perken |
zou afperken af zou perken |
zou(dt) afperken af zou(dt) perken |
zoudt afperken af zoudt perken |
zou afperken af zou perken |
zouden afperken af zouden perken |
zouden afperken af zouden perken |
zouden afperken af zouden perken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgeperkt | hebt afgeperkt | hebt/heeft afgeperkt | hebt afgeperkt | heeft afgeperkt | hebben afgeperkt | hebben afgeperkt | hebben afgeperkt | |||
verleden (v.v.t.) | had afgeperkt | had afgeperkt | had afgeperkt | hadt afgeperkt | had afgeperkt | hadden afgeperkt | hadden afgeperkt | hadden afgeperkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeperkt hebben | zal/zult afgeperkt hebben | zult/zal afgeperkt hebben | zult afgeperkt hebben | zal afgeperkt hebben | zullen afgeperkt hebben | zullen afgeperkt hebben | zullen afgeperkt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeperkt hebben | zou afgeperkt hebben | zou/zoudt afgeperkt hebben | zoudt afgeperkt hebben | zou afgeperkt hebben | zouden afgeperkt hebben | zouden afgeperkt hebben | zouden afgeperkt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgeperkt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgeperkt | er is afgeperkt | |||||||||
verleden | er werd afgeperkt | er was afgeperkt | |||||||||
toekomend | er zal afgeperkt worden | er zal afgeperkt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgeperkt worden | er zou afgeperkt zijn | |||||||||
lijdende vorm afgeperkt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgeperkt worden | afgeperkt te worden | ||||||||
toekomend | afgeperkt zullen worden | afgeperkt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgeperkt zijn | afgeperkt te zijn | ||||||||
toekomend | afgeperkt zullen zijn | afgeperkt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgeperkt | wordt afgeperkt | wordt afgeperkt | wordt afgeperkt | wordt afgeperkt | worden afgeperkt | worden afgeperkt | worden afgeperkt | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgeperkt | werd afgeperkt | werd afgeperkt | werdt afgeperkt | werd afgeperkt | werden afgeperkt | werden afgeperkt | werden afgeperkt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgeperkt worden | zult afgeperkt worden | zult afgeperkt worden | zult afgeperkt worden | zal afgeperkt worden | zullen afgeperkt worden | zullen afgeperkt worden | zullen afgeperkt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgeperkt worden | zou afgeperkt worden | zou/zoudt afgeperkt worden | zoudt afgeperkt worden | zou afgeperkt worden | zouden afgeperkt worden | zouden afgeperkt worden | zouden afgeperkt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgeperkt | bent afgeperkt | bent/is afgeperkt | zijt afgeperkt | is afgeperkt | zijn afgeperkt | zijn afgeperkt | zijn afgeperkt | |||
verleden (v.v.t.) | was afgeperkt | was afgeperkt | was afgeperkt | waart afgeperkt | was afgeperkt | waren afgeperkt | waren afgeperkt | waren afgeperkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeperkt zijn | zult afgeperkt zijn | zult afgeperkt zijn | zult afgeperkt zijn | zal afgeperkt zijn | zullen afgeperkt zijn | zullen afgeperkt zijn | zullen afgeperkt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeperkt zijn | zou afgeperkt zijn | zou/zoudt afgeperkt zijn | zoudt afgeperkt zijn | zou afgeperkt zijn | zouden afgeperkt zijn | zouden afgeperkt zijn | zouden afgeperkt zijn |