afkondigen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afkondigen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afkondigen | af te kondigen | ||||||||
toekomend | zullen afkondigen af zullen kondigen |
te zullen afkondigen af te zullen kondigen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgekondigd | te hebben afgekondigd | ||||||||
toekomend | afgekondigd zullen hebben | afgekondigd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afkondigend | afgekondigd | ev. kondig af |
mv. verouderd kondigt af |
kondige af (bijzin) afkondige | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | kondig af | kondigt af | kondigt af | kondigt af | kondigt af | kondigen af | kondigen af | kondigen af | |||
verleden (o.v.t.) | kondigde af | kondigde af | kondigde af | kondigde af | kondigde af | kondigden af | kondigden af | kondigden af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afkondigen | zult/zal afkondigen | zult/zal afkondigen | zult afkondigen | zal afkondigen | zullen afkondigen | zullen afkondigen | zullen afkondigen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afkondigen | zou afkondigen | zou(dt) afkondigen | zoudt afkondigen | zou afkondigen | zouden afkondigen | zouden afkondigen | zouden afkondigen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afkondig | afkondigt | afkondigt | afkondigt | afkondigt | afkondigen | afkondigen | afkondigen | |||
verleden (o.v.t.) | afkondigde | afkondigde | afkondigde | afkondigde | afkondigde | afkondigden | afkondigden | afkondigden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afkondigen af zal kondigen |
zult/zal afkondigen af zult/zal kondigen |
zult/zal afkondigen af zult/zal kondigen |
zult afkondigen af zult kondigen |
zal afkondigen af zal kondigen |
zullen afkondigen af zullen kondigen |
zullen afkondigen af zullen kondigen |
zullen afkondigen af zullen kondigen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afkondigen af zou kondigen |
zou afkondigen af zou kondigen |
zou(dt) afkondigen af zou(dt) kondigen |
zoudt afkondigen af zoudt kondigen |
zou afkondigen af zou kondigen |
zouden afkondigen af zouden kondigen |
zouden afkondigen af zouden kondigen |
zouden afkondigen af zouden kondigen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgekondigd | hebt afgekondigd | hebt/heeft afgekondigd | hebt afgekondigd | heeft afgekondigd | hebben afgekondigd | hebben afgekondigd | hebben afgekondigd | |||
verleden (v.v.t.) | had afgekondigd | had afgekondigd | had afgekondigd | hadt afgekondigd | had afgekondigd | hadden afgekondigd | hadden afgekondigd | hadden afgekondigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgekondigd hebben | zal/zult afgekondigd hebben | zult/zal afgekondigd hebben | zult afgekondigd hebben | zal afgekondigd hebben | zullen afgekondigd hebben | zullen afgekondigd hebben | zullen afgekondigd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgekondigd hebben | zou afgekondigd hebben | zou/zoudt afgekondigd hebben | zoudt afgekondigd hebben | zou afgekondigd hebben | zouden afgekondigd hebben | zouden afgekondigd hebben | zouden afgekondigd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgekondigd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgekondigd | er is afgekondigd | |||||||||
verleden | er werd afgekondigd | er was afgekondigd | |||||||||
toekomend | er zal afgekondigd worden | er zal afgekondigd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgekondigd worden | er zou afgekondigd zijn | |||||||||
lijdende vorm afgekondigd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgekondigd worden | afgekondigd te worden | ||||||||
toekomend | afgekondigd zullen worden | afgekondigd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgekondigd zijn | afgekondigd te zijn | ||||||||
toekomend | afgekondigd zullen zijn | afgekondigd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgekondigd | wordt afgekondigd | wordt afgekondigd | wordt afgekondigd | wordt afgekondigd | worden afgekondigd | worden afgekondigd | worden afgekondigd | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgekondigd | werd afgekondigd | werd afgekondigd | werdt afgekondigd | werd afgekondigd | werden afgekondigd | werden afgekondigd | werden afgekondigd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgekondigd worden | zult afgekondigd worden | zult afgekondigd worden | zult afgekondigd worden | zal afgekondigd worden | zullen afgekondigd worden | zullen afgekondigd worden | zullen afgekondigd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgekondigd worden | zou afgekondigd worden | zou/zoudt afgekondigd worden | zoudt afgekondigd worden | zou afgekondigd worden | zouden afgekondigd worden | zouden afgekondigd worden | zouden afgekondigd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgekondigd | bent afgekondigd | bent/is afgekondigd | zijt afgekondigd | is afgekondigd | zijn afgekondigd | zijn afgekondigd | zijn afgekondigd | |||
verleden (v.v.t.) | was afgekondigd | was afgekondigd | was afgekondigd | waart afgekondigd | was afgekondigd | waren afgekondigd | waren afgekondigd | waren afgekondigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgekondigd zijn | zult afgekondigd zijn | zult afgekondigd zijn | zult afgekondigd zijn | zal afgekondigd zijn | zullen afgekondigd zijn | zullen afgekondigd zijn | zullen afgekondigd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgekondigd zijn | zou afgekondigd zijn | zou/zoudt afgekondigd zijn | zoudt afgekondigd zijn | zou afgekondigd zijn | zouden afgekondigd zijn | zouden afgekondigd zijn | zouden afgekondigd zijn |