afdansen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afdansen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afdansen | af te dansen | ||||||
toekomend | zullen afdansen af zullen dansen |
te zullen afdansen af te zullen dansen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgedanst | te hebben afgedanst | ||||||
toekomend | afgedanst zullen hebben | afgedanst te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afdansend | afgedanst | ev. dans af |
mv. verouderd danst af |
danse af (bijzin) afdanse | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | dans af | danst af | danst af | danst af | danst af | dansen af | dansen af | dansen af | |
verleden (o.v.t.) | danste af | danste af | danste af | danste af | danste af | dansten af | dansten af | dansten af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afdansen | zult/zal afdansen | zult/zal afdansen | zult afdansen | zal afdansen | zullen afdansen | zullen afdansen | zullen afdansen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afdansen | zou afdansen | zou(dt) afdansen | zoudt afdansen | zou afdansen | zouden afdansen | zouden afdansen | zouden afdansen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afdans | afdanst | afdanst | afdanst | afdanst | afdansen | afdansen | afdansen | |
verleden (o.v.t.) | afdanste | afdanste | afdanste | afdanste | afdanste | afdansten | afdansten | afdansten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afdansen af zal dansen |
zult/zal afdansen af zult/zal dansen |
zult/zal afdansen af zult/zal dansen |
zult afdansen af zult dansen |
zal afdansen af zal dansen |
zullen afdansen af zullen dansen |
zullen afdansen af zullen dansen |
zullen afdansen af zullen dansen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afdansen af zou dansen |
zou afdansen af zou dansen |
zou(dt) afdansen af zou(dt) dansen |
zoudt afdansen af zoudt dansen |
zou afdansen af zou dansen |
zouden afdansen af zouden dansen |
zouden afdansen af zouden dansen |
zouden afdansen af zouden dansen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgedanst | hebt afgedanst | hebt/heeft afgedanst | hebt afgedanst | heeft afgedanst | hebben afgedanst | hebben afgedanst | hebben afgedanst | |
verleden (v.v.t.) | had afgedanst | had afgedanst | had afgedanst | hadt afgedanst | had afgedanst | hadden afgedanst | hadden afgedanst | hadden afgedanst | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgedanst hebben | zal/zult afgedanst hebben | zult/zal afgedanst hebben | zult afgedanst hebben | zal afgedanst hebben | zullen afgedanst hebben | zullen afgedanst hebben | zullen afgedanst hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgedanst hebben | zou afgedanst hebben | zou/zoudt afgedanst hebben | zoudt afgedanst hebben | zou afgedanst hebben | zouden afgedanst hebben | zouden afgedanst hebben | zouden afgedanst hebben |