Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·dan·sen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afdansen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afdansen
danste af
afgedanst
zwak -t volledig
  1. het afleggen van een dansexamen
    • Toch was Samsom sterk, hoewel hij er wel enigszins uitzag als neef Frans die moest afdansen en van tante Corrie toen een keurig C&A'tje had gekregen. "Stropdas erbij doen voor de jongeheer, mevrouw?" "Bijzonder vriendelijk, mijnheer." [1] 
  2. is verwijderen door te gaan dansen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Het Parool T. Holman 23 augustus 2012 Samsom zag eruit als neef Frans die moest afdansen
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be