adjudiceren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van adjudiceren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | adjudiceren | te adjudiceren | ||||||||
toekomend | zullen adjudiceren | te zullen adjudiceren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geadjudiceerd | te hebben geadjudiceerd | ||||||||
toekomend | geadjudiceerd zullen hebben | geadjudiceerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
adjudicerend | geadjudiceerd | ev. adjudiceer |
mv. verouderd adjudiceert |
adjudicere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | adjudiceer | adjudiceert | adjudiceert | adjudiceert | adjudiceert | adjudiceren | adjudiceren | adjudiceren | |||
verleden (o.v.t.) | adjudiceerde | adjudiceerde | adjudiceerde | adjudiceerde | adjudiceerde | adjudiceerden | adjudiceerden | adjudiceerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal adjudiceren | zult/zal adjudiceren | zult/zal adjudiceren | zult adjudiceren | zal adjudiceren | zullen adjudiceren | zullen adjudiceren | zullen adjudiceren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou adjudiceren | zou adjudiceren | zou(dt) adjudiceren | zoudt adjudiceren | zou adjudiceren | zouden adjudiceren | zouden adjudiceren | zouden adjudiceren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geadjudiceerd | hebt geadjudiceerd | hebt/heeft geadjudiceerd | hebt geadjudiceerd | heeft geadjudiceerd | hebben geadjudiceerd | hebben geadjudiceerd | hebben geadjudiceerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geadjudiceerd | had geadjudiceerd | had geadjudiceerd | hadt geadjudiceerd | had geadjudiceerd | hadden geadjudiceerd | hadden geadjudiceerd | hadden geadjudiceerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geadjudiceerd hebben | zal/zult geadjudiceerd hebben | zult/zal geadjudiceerd hebben | zult geadjudiceerd hebben | zal geadjudiceerd hebben | zullen geadjudiceerd hebben | zullen geadjudiceerd hebben | zullen geadjudiceerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geadjudiceerd hebben | zou geadjudiceerd hebben | zou/zoudt geadjudiceerd hebben | zoudt geadjudiceerd hebben | zou geadjudiceerd hebben | zouden geadjudiceerd hebben | zouden geadjudiceerd hebben | zouden geadjudiceerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geadjudiceerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geadjudiceerd | er is geadjudiceerd | |||||||||
verleden | er werd geadjudiceerd | er was geadjudiceerd | |||||||||
toekomend | er zal geadjudiceerd worden | er zal geadjudiceerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geadjudiceerd worden | er zou geadjudiceerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geadjudiceerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geadjudiceerd worden | geadjudiceerd te worden | ||||||||
toekomend | geadjudiceerd zullen worden | geadjudiceerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geadjudiceerd zijn | geadjudiceerd te zijn | ||||||||
toekomend | geadjudiceerd zullen zijn | geadjudiceerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geadjudiceerd | wordt geadjudiceerd | wordt geadjudiceerd | wordt geadjudiceerd | wordt geadjudiceerd | worden geadjudiceerd | worden geadjudiceerd | worden geadjudiceerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geadjudiceerd | werd geadjudiceerd | werd geadjudiceerd | werdt geadjudiceerd | werd geadjudiceerd | werden geadjudiceerd | werden geadjudiceerd | werden geadjudiceerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geadjudiceerd worden | zult geadjudiceerd worden | zult geadjudiceerd worden | zult geadjudiceerd worden | zal geadjudiceerd worden | zullen geadjudiceerd worden | zullen geadjudiceerd worden | zullen geadjudiceerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geadjudiceerd worden | zou geadjudiceerd worden | zou/zoudt geadjudiceerd worden | zoudt geadjudiceerd worden | zou geadjudiceerd worden | zouden geadjudiceerd worden | zouden geadjudiceerd worden | zouden geadjudiceerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geadjudiceerd | bent geadjudiceerd | bent/is geadjudiceerd | zijt geadjudiceerd | is geadjudiceerd | zijn geadjudiceerd | zijn geadjudiceerd | zijn geadjudiceerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geadjudiceerd | was geadjudiceerd | was geadjudiceerd | waart geadjudiceerd | was geadjudiceerd | waren geadjudiceerd | waren geadjudiceerd | waren geadjudiceerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geadjudiceerd zijn | zult geadjudiceerd zijn | zult geadjudiceerd zijn | zult geadjudiceerd zijn | zal geadjudiceerd zijn | zullen geadjudiceerd zijn | zullen geadjudiceerd zijn | zullen geadjudiceerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geadjudiceerd zijn | zou geadjudiceerd zijn | zou/zoudt geadjudiceerd zijn | zoudt geadjudiceerd zijn | zou geadjudiceerd zijn | zouden geadjudiceerd zijn | zouden geadjudiceerd zijn | zouden geadjudiceerd zijn |