• ad·ju·di·ceert
vervoeging van
adjudiceren

adjudiceert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van adjudiceren
    • Jij adjudiceert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van adjudiceren
    • Hij adjudiceert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van adjudiceren
    • Adjudiceert!