aanrichten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aanrichten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanrichten | aan te richten | ||||||||
toekomend | zullen aanrichten aan zullen richten |
te zullen aanrichten aan te zullen richten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangericht | te hebben aangericht | ||||||||
toekomend | aangericht zullen hebben | aangericht te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aanrichtend | aangericht | ev. richt aan |
mv. verouderd richt aan |
richte aan (bijzin) aanrichte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | richt aan | richt aan | richt aan | richt aan | richt aan | richten aan | richten aan | richten aan | |||
verleden (o.v.t.) | richtte aan | richtte aan | richtte aan | richtte aan | richtte aan | richtten aan | richtten aan | richtten aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanrichten | zult/zal aanrichten | zult/zal aanrichten | zult aanrichten | zal aanrichten | zullen aanrichten | zullen aanrichten | zullen aanrichten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanrichten | zou aanrichten | zou(dt) aanrichten | zoudt aanrichten | zou aanrichten | zouden aanrichten | zouden aanrichten | zouden aanrichten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aanricht | aanricht | aanricht | aanricht | aanricht | aanrichten | aanrichten | aanrichten | |||
verleden (o.v.t.) | aanrichtte | aanrichtte | aanrichtte | aanrichtte | aanrichtte | aanrichtten | aanrichtten | aanrichtten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanrichten aan zal richten |
zult/zal aanrichten aan zult/zal richten |
zult/zal aanrichten aan zult/zal richten |
zult aanrichten aan zult richten |
zal aanrichten aan zal richten |
zullen aanrichten aan zullen richten |
zullen aanrichten aan zullen richten |
zullen aanrichten aan zullen richten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanrichten aan zou richten |
zou aanrichten aan zou richten |
zou(dt) aanrichten aan zou(dt) richten |
zoudt aanrichten aan zoudt richten |
zou aanrichten aan zou richten |
zouden aanrichten aan zouden richten |
zouden aanrichten aan zouden richten |
zouden aanrichten aan zouden richten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangericht | hebt aangericht | hebt/heeft aangericht | hebt aangericht | heeft aangericht | hebben aangericht | hebben aangericht | hebben aangericht | |||
verleden (v.v.t.) | had aangericht | had aangericht | had aangericht | hadt aangericht | had aangericht | hadden aangericht | hadden aangericht | hadden aangericht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangericht hebben | zal/zult aangericht hebben | zult/zal aangericht hebben | zult aangericht hebben | zal aangericht hebben | zullen aangericht hebben | zullen aangericht hebben | zullen aangericht hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangericht hebben | zou aangericht hebben | zou/zoudt aangericht hebben | zoudt aangericht hebben | zou aangericht hebben | zouden aangericht hebben | zouden aangericht hebben | zouden aangericht hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangericht worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangericht | er is aangericht | |||||||||
verleden | er werd aangericht | er was aangericht | |||||||||
toekomend | er zal aangericht worden | er zal aangericht zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangericht worden | er zou aangericht zijn | |||||||||
lijdende vorm aangericht worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangericht worden | aangericht te worden | ||||||||
toekomend | aangericht zullen worden | aangericht te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangericht zijn | aangericht te zijn | ||||||||
toekomend | aangericht zullen zijn | aangericht te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangericht | wordt aangericht | wordt aangericht | wordt aangericht | wordt aangericht | worden aangericht | worden aangericht | worden aangericht | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangericht | werd aangericht | werd aangericht | werdt aangericht | werd aangericht | werden aangericht | werden aangericht | werden aangericht | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangericht worden | zult aangericht worden | zult aangericht worden | zult aangericht worden | zal aangericht worden | zullen aangericht worden | zullen aangericht worden | zullen aangericht worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangericht worden | zou aangericht worden | zou/zoudt aangericht worden | zoudt aangericht worden | zou aangericht worden | zouden aangericht worden | zouden aangericht worden | zouden aangericht worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangericht | bent aangericht | bent/is aangericht | zijt aangericht | is aangericht | zijn aangericht | zijn aangericht | zijn aangericht | |||
verleden (v.v.t.) | was aangericht | was aangericht | was aangericht | waart aangericht | was aangericht | waren aangericht | waren aangericht | waren aangericht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangericht zijn | zult aangericht zijn | zult aangericht zijn | zult aangericht zijn | zal aangericht zijn | zullen aangericht zijn | zullen aangericht zijn | zullen aangericht zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangericht zijn | zou aangericht zijn | zou/zoudt aangericht zijn | zoudt aangericht zijn | zou aangericht zijn | zouden aangericht zijn | zouden aangericht zijn | zouden aangericht zijn |