Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·richt·te

Werkwoord

vervoeging van
aanrichten

aanrichtte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanrichten
    • ... dat ik aanrichtte. 
    • ... dat jij aanrichtte. 
    • ... dat hij, zij, het aanrichtte. 

Gangbaarheid