• aan·richt
vervoeging van
aanrichten

aanricht

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanrichten
    • ... dat ik aanricht. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanrichten
    • ... dat jij aanricht. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanrichten
    • ... dat hij aanricht.