aanpoten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aanpoten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanpoten | aan te poten | ||||||||
toekomend | zullen aanpoten aan zullen poten |
te zullen aanpoten aan te zullen poten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangepoot | te hebben aangepoot | ||||||||
toekomend | aangepoot zullen hebben | aangepoot te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aanpotend | aangepoot | ev. poot aan |
mv. verouderd poot aan |
pote aan (bijzin) aanpote | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | poot aan | poot aan | poot aan | poot aan | poot aan | poten aan | poten aan | poten aan | |||
verleden (o.v.t.) | pootte aan | pootte aan | pootte aan | pootte aan | pootte aan | pootten aan | pootten aan | pootten aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanpoten | zult/zal aanpoten | zult/zal aanpoten | zult aanpoten | zal aanpoten | zullen aanpoten | zullen aanpoten | zullen aanpoten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanpoten | zou aanpoten | zou(dt) aanpoten | zoudt aanpoten | zou aanpoten | zouden aanpoten | zouden aanpoten | zouden aanpoten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aanpoot | aanpoot | aanpoot | aanpoot | aanpoot | aanpoten | aanpoten | aanpoten | |||
verleden (o.v.t.) | aanpootte | aanpootte | aanpootte | aanpootte | aanpootte | aanpootten | aanpootten | aanpootten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanpoten aan zal poten |
zult/zal aanpoten aan zult/zal poten |
zult/zal aanpoten aan zult/zal poten |
zult aanpoten aan zult poten |
zal aanpoten aan zal poten |
zullen aanpoten aan zullen poten |
zullen aanpoten aan zullen poten |
zullen aanpoten aan zullen poten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanpoten aan zou poten |
zou aanpoten aan zou poten |
zou(dt) aanpoten aan zou(dt) poten |
zoudt aanpoten aan zoudt poten |
zou aanpoten aan zou poten |
zouden aanpoten aan zouden poten |
zouden aanpoten aan zouden poten |
zouden aanpoten aan zouden poten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangepoot | hebt aangepoot | hebt/heeft aangepoot | hebt aangepoot | heeft aangepoot | hebben aangepoot | hebben aangepoot | hebben aangepoot | |||
verleden (v.v.t.) | had aangepoot | had aangepoot | had aangepoot | hadt aangepoot | had aangepoot | hadden aangepoot | hadden aangepoot | hadden aangepoot | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangepoot hebben | zal/zult aangepoot hebben | zult/zal aangepoot hebben | zult aangepoot hebben | zal aangepoot hebben | zullen aangepoot hebben | zullen aangepoot hebben | zullen aangepoot hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangepoot hebben | zou aangepoot hebben | zou/zoudt aangepoot hebben | zoudt aangepoot hebben | zou aangepoot hebben | zouden aangepoot hebben | zouden aangepoot hebben | zouden aangepoot hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangepoot worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangepoot | er is aangepoot | |||||||||
verleden | er werd aangepoot | er was aangepoot | |||||||||
toekomend | er zal aangepoot worden | er zal aangepoot zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangepoot worden | er zou aangepoot zijn | |||||||||
lijdende vorm aangepoot worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangepoot worden | aangepoot te worden | ||||||||
toekomend | aangepoot zullen worden | aangepoot te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangepoot zijn | aangepoot te zijn | ||||||||
toekomend | aangepoot zullen zijn | aangepoot te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangepoot | wordt aangepoot | wordt aangepoot | wordt aangepoot | wordt aangepoot | worden aangepoot | worden aangepoot | worden aangepoot | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangepoot | werd aangepoot | werd aangepoot | werdt aangepoot | werd aangepoot | werden aangepoot | werden aangepoot | werden aangepoot | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangepoot worden | zult aangepoot worden | zult aangepoot worden | zult aangepoot worden | zal aangepoot worden | zullen aangepoot worden | zullen aangepoot worden | zullen aangepoot worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangepoot worden | zou aangepoot worden | zou/zoudt aangepoot worden | zoudt aangepoot worden | zou aangepoot worden | zouden aangepoot worden | zouden aangepoot worden | zouden aangepoot worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangepoot | bent aangepoot | bent/is aangepoot | zijt aangepoot | is aangepoot | zijn aangepoot | zijn aangepoot | zijn aangepoot | |||
verleden (v.v.t.) | was aangepoot | was aangepoot | was aangepoot | waart aangepoot | was aangepoot | waren aangepoot | waren aangepoot | waren aangepoot | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangepoot zijn | zult aangepoot zijn | zult aangepoot zijn | zult aangepoot zijn | zal aangepoot zijn | zullen aangepoot zijn | zullen aangepoot zijn | zullen aangepoot zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangepoot zijn | zou aangepoot zijn | zou/zoudt aangepoot zijn | zoudt aangepoot zijn | zou aangepoot zijn | zouden aangepoot zijn | zouden aangepoot zijn | zouden aangepoot zijn |