aanpootte
- aan·poot·te
vervoeging van |
---|
aanpoten |
aanpootte
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanpoten
- ... dat ik aanpootte.
- ... dat jij aanpootte.
- ... dat hij, zij, het aanpootte.
- ... dat ik aanpootte.
- Het woord aanpootte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.