aanblaffen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aanblaffen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanblaffen | aan te blaffen | ||||||||
toekomend | zullen aanblaffen aan zullen blaffen |
te zullen aanblaffen aan te zullen blaffen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangeblaft | te hebben aangeblaft | ||||||||
toekomend | aangeblaft zullen hebben | aangeblaft te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aanblaffend | aangeblaft | ev. blaf aan |
mv. verouderd blaft aan |
blaffe aan (bijzin) aanblaffe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | blaf aan | blaft aan | blaft aan | blaft aan | blaft aan | blaffen aan | blaffen aan | blaffen aan | |||
verleden (o.v.t.) | blafte aan | blafte aan | blafte aan | blafte aan | blafte aan | blaften aan | blaften aan | blaften aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanblaffen | zult/zal aanblaffen | zult/zal aanblaffen | zult aanblaffen | zal aanblaffen | zullen aanblaffen | zullen aanblaffen | zullen aanblaffen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanblaffen | zou aanblaffen | zou(dt) aanblaffen | zoudt aanblaffen | zou aanblaffen | zouden aanblaffen | zouden aanblaffen | zouden aanblaffen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aanblaf | aanblaft | aanblaft | aanblaft | aanblaft | aanblaffen | aanblaffen | aanblaffen | |||
verleden (o.v.t.) | aanblafte | aanblafte | aanblafte | aanblafte | aanblafte | aanblaften | aanblaften | aanblaften | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanblaffen aan zal blaffen |
zult/zal aanblaffen aan zult/zal blaffen |
zult/zal aanblaffen aan zult/zal blaffen |
zult aanblaffen aan zult blaffen |
zal aanblaffen aan zal blaffen |
zullen aanblaffen aan zullen blaffen |
zullen aanblaffen aan zullen blaffen |
zullen aanblaffen aan zullen blaffen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanblaffen aan zou blaffen |
zou aanblaffen aan zou blaffen |
zou(dt) aanblaffen aan zou(dt) blaffen |
zoudt aanblaffen aan zoudt blaffen |
zou aanblaffen aan zou blaffen |
zouden aanblaffen aan zouden blaffen |
zouden aanblaffen aan zouden blaffen |
zouden aanblaffen aan zouden blaffen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangeblaft | hebt aangeblaft | hebt/heeft aangeblaft | hebt aangeblaft | heeft aangeblaft | hebben aangeblaft | hebben aangeblaft | hebben aangeblaft | |||
verleden (v.v.t.) | had aangeblaft | had aangeblaft | had aangeblaft | hadt aangeblaft | had aangeblaft | hadden aangeblaft | hadden aangeblaft | hadden aangeblaft | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangeblaft hebben | zal/zult aangeblaft hebben | zult/zal aangeblaft hebben | zult aangeblaft hebben | zal aangeblaft hebben | zullen aangeblaft hebben | zullen aangeblaft hebben | zullen aangeblaft hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangeblaft hebben | zou aangeblaft hebben | zou/zoudt aangeblaft hebben | zoudt aangeblaft hebben | zou aangeblaft hebben | zouden aangeblaft hebben | zouden aangeblaft hebben | zouden aangeblaft hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangeblaft worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangeblaft | er is aangeblaft | |||||||||
verleden | er werd aangeblaft | er was aangeblaft | |||||||||
toekomend | er zal aangeblaft worden | er zal aangeblaft zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangeblaft worden | er zou aangeblaft zijn | |||||||||
lijdende vorm aangeblaft worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangeblaft worden | aangeblaft te worden | ||||||||
toekomend | aangeblaft zullen worden | aangeblaft te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangeblaft zijn | aangeblaft te zijn | ||||||||
toekomend | aangeblaft zullen zijn | aangeblaft te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangeblaft | wordt aangeblaft | wordt aangeblaft | wordt aangeblaft | wordt aangeblaft | worden aangeblaft | worden aangeblaft | worden aangeblaft | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangeblaft | werd aangeblaft | werd aangeblaft | werdt aangeblaft | werd aangeblaft | werden aangeblaft | werden aangeblaft | werden aangeblaft | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangeblaft worden | zult aangeblaft worden | zult aangeblaft worden | zult aangeblaft worden | zal aangeblaft worden | zullen aangeblaft worden | zullen aangeblaft worden | zullen aangeblaft worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangeblaft worden | zou aangeblaft worden | zou/zoudt aangeblaft worden | zoudt aangeblaft worden | zou aangeblaft worden | zouden aangeblaft worden | zouden aangeblaft worden | zouden aangeblaft worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangeblaft | bent aangeblaft | bent/is aangeblaft | zijt aangeblaft | is aangeblaft | zijn aangeblaft | zijn aangeblaft | zijn aangeblaft | |||
verleden (v.v.t.) | was aangeblaft | was aangeblaft | was aangeblaft | waart aangeblaft | was aangeblaft | waren aangeblaft | waren aangeblaft | waren aangeblaft | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangeblaft zijn | zult aangeblaft zijn | zult aangeblaft zijn | zult aangeblaft zijn | zal aangeblaft zijn | zullen aangeblaft zijn | zullen aangeblaft zijn | zullen aangeblaft zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangeblaft zijn | zou aangeblaft zijn | zou/zoudt aangeblaft zijn | zoudt aangeblaft zijn | zou aangeblaft zijn | zouden aangeblaft zijn | zouden aangeblaft zijn | zouden aangeblaft zijn |