• zout·wa·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord zoutwater -
verkleinwoord - -

het zoutwatero

  1. water waarin zouten opgelost zijn
    • Vanwege de verwachte hogere neerslaghoeveelheden in de bekkens van Rijn, Maas en Schelde moet een hogere afvoer van zoetwater via de Nederlandse rivierendelta gerealiseerd worden, en vanwege de verwachte stijging van de zeespiegel moet de verdediging tegen zoutwater vanuit de Noordzee opnieuw bekeken worden. [3]
  • Naast het woord "zoutwater" wordt ook de verbinding "zout(e) water" gebruikt; bij de verbinding ligt er in de uitspraak ook een klemtoon op de eerste lettergreep van "water". Zeker als in de context niet vanzelf spreekt dat het water zout is, is deze verbinding de meest gangbare vorm.[4]
enkelvoud meervoud
naamwoord zoutwater zoutwaters
verkleinwoord - -

de zoutwaterm

  1. (verouderd) (Suriname, Antillen) iemand die uit Afrika als slaaf is aangevoerd (als tegenstelling met zwarten die buiten Afrika in slavernij waren geboren)