• zo·mer·va·kan·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord zomervakantie zomervakanties
verkleinwoord zomervakantietje zomervakantietjes

de zomervakantiev

  1. een lange vakantie in de zomer
    • Kinderen in de lagere school hebben tussen twee schooljaren een zomervakantie van zes weken. 
     Hij haalde een goed cijfer voor wiskunde, kreeg zelfs een ruime voldoende. Maar toen we afscheid namen voor de zomervakantie miste ik hem geen seconde.[1]
     Van de zomer zouden we het hoe dan ook niet nog een keer verknallen. Het ergste was dat het nog zo oneindig lang duurde tot de zomervakantie.[1]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. 1,0 1,1
    Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be