• zelf·be·schik·king
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfbeschikking zelfbeschikkingen
verkleinwoord

de zelfbeschikkingv

  1. (filosofisch) de vrijheid van een individu om zonder (instinctieve, sociale of statelijke) dwang tot een besluit te komen
  2. (juridisch) basisbeginsel uit de mensenrechten-catalogus dat eenieder het recht heeft op het maken van eigen keuzen en op zelfstandigheid en als enige mag beschikken over het eigen lichaam
  3. (internationaal recht) recht op zelfbeschikking van volken: het recht voor een volk om te bepalen onder welke soevereiniteit het wil vallen, (zelfbeschikkingsrecht voor volken)
  4. (in euthanasie-discussies) de mogelijkheid voor een individu om over zijn of haar levenseinde te beslissen
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]