• za·pa·dat
  • Afgeleid van het werkwoord padat met het voorvoegsel za-

zapadat imperfectief  

  1. (over hemellichamen) ondergaan; onder een oppervlak verdwijnen
  2. (in een vloeistof of losse materie) invallen; vallend iets binnengaan
  3. passen
  4. (spreektaal) naar binnen lopen; al lopend binnengaan
  5. overeenkomen, kloppen; met een bepaalde bewering
  6. overeenkomen; met gebruikelijke eigenschappen of gewoonten
  1. zabředat, bořit se, nořit se
  2. vcházet
  3. souhlasit imperfectief, (spreektaal) sedět imperfectief
  1. vycházet imperfectief
  2. vybředat
  3. vycházet imperfectief
  4. odporovat
  5. vymykat se, vyčnívat imperfectief, čnít

zapadat perfectief  

  1. bedekken; door vallende voorwerpen
    «Cesta zapadala sněhem.»
    De weg is bedekt met sneeuw.