• in·val·len

invallen

  1. ergatief vallend iets binnengaan
    • Hij viel de kuil in. 
  2. ergatief iemands plaats tijdelijk innemen, bijvoorbeeld wanneer deze verhinderd is
    • Hij is voor haar ingevallen. 
  3. ergatief plotseling verschijnen
    • Ik kon door die typefout niet uitmaken of de vorstin gevallen of de vorst ingevallen was. 

deinvallenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord inval
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be