invalsweg
- in·vals·weg
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | invalsweg | invalswegen |
verkleinwoord |
de invalsweg m
- (verkeer) weg die de kern van een dichtbebouwd gebied verbindt met een grote doorgaande weg
- En van de vele dingen die je over Diemen zou kunnen zeggen, lijkt me dit het meest geschikt om als motto te adopteren. Bij elke invalsweg een groot bord: „Diemen, niet meer het Diemen zoals jij het kent, hoor.”[2]
- De politie heeft in het westen van Mexico de afgehakte hoofden van drie mannen ontdekt. Ze werden aan de invalsweg naar Los Reyes in de deelstaat Michoacán gevonden, zei een woordvoerder van het lokale openbaar ministerie. De daders hadden bovendien een boodschap achtergelaten: 'Dit gebeurt met allen, die de gemeentepolitie steunen'. [3]
1. (verkeer) weg die de kern van een dichtbebouwd gebied verbindt met een grote doorgaande weg
- Het woord invalsweg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "invalsweg" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Paulien Cornelisse 5 mei 2017
- ↑ Volkskrant 26 september 2013
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be