• woon·ka·mer
enkelvoud meervoud
naamwoord woonkamer woonkamers
verkleinwoord woonkamertje woonkamertjes

de woonkamerv / m

  1. (bouwkunde), (wonen) een kamer ingericht om in te wonen
    • De woonkamer was op het noorden gelegen. 
     Er zaten geen bekende gezichten in de woonkamer dus liep ik richting de lokale brouwerij, waar altijd wel iemand te vinden was.[1]
     Er kon geen sprake van zijn dat ze haar kleine woonkamer op de benedenverdieping binnen konden gaan, laat staan de keuken, met opluchting stelde hij vast dat het symbolische theedrinken al een gepasseerd station was omdat ze direct naar de slaapkamer boven gingen.[2]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628265
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be