Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leef·ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leefkamer leefkamers
verkleinwoord leefkamertje leefkamertjes

Zelfstandig naamwoord

de leefkamerv / m

  1. (bouwkunde) een kamer ingericht om in te wonen en leven
    • De leefkamer was op het noorden gelegen. 
Synoniemen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be