Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • woon·ver·trek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord woonvertrek woonvertrekken
verkleinwoord woonvertrekje woonvertrekjes

Zelfstandig naamwoord

het woonvertreko

  1. (bouwkunde) een kamer ingericht om in te wonen
    • Het woonvertrek was op het noorden gelegen. 
     De ingewikkeldste restauraties vinden in de oudere gedeeltes van het paleis plaats. "Alles is natuurlijk monumentaal. Maar de vleugels zijn begin negentiende eeuw aangebouwd. Die zijn dus twee eeuwen oud, maar het waren vooral woonvertrekken. Die waren niet gemaakt om bals in te organiseren. Die zijn soberder", zegt Verfürden.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Plan voor restauratie Soestdijk gepresenteerd: 'Geen gemakkelijke klus'” (3/6/2020), NOS