wijten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van wijten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		wijten			te wijten
	toekomend		zullen wijten			te zullen wijten
voltooid	tegenwoordig		hebben geweten			te hebben geweten
	toekomend		geweten zullen hebben			geweten te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	wijtend		geweten			ev. wijt	mv. verouderd wijt	wijte
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	wijt	wijt	wijt	wijt	wijt	wijten	wijten	wijten
verleden (o.v.t.)	weet	weet	weet	weet	weet	weten	weten	weten
toekomend (o.t.t.t.)	zal wijten	zult/zal wijten	zult/zal wijten	zult wijten	zal wijten	zullen wijten	zullen wijten	zullen wijten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou wijten	zou wijten	zou(dt) wijten	zoudt wijten	zou wijten	zouden wijten	zouden wijten	zouden wijten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geweten	hebt geweten	hebt/heeft geweten	hebt geweten	heeft geweten	hebben geweten	hebben geweten	hebben geweten
verleden (v.v.t.)	had geweten	had geweten	had geweten	hadt geweten	had geweten	hadden geweten	hadden geweten	hadden geweten
toekomend (v.t.t.t.)	zal geweten hebben	zal/zult geweten hebben	zult/zal geweten hebben	zult geweten hebben	zal geweten hebben	zullen geweten hebben	zullen geweten hebben	zullen geweten hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geweten hebben	zou geweten hebben	zou/zoudt geweten hebben	zoudt geweten hebben	zou geweten hebben	zouden geweten hebben	zouden geweten hebben	zouden geweten hebben