• wijd·lo·pig
  • In de betekenis van ‘breedvoerig’ voor het eerst aangetroffen in 1612 [1]
  • Samenstellende afleiding van wijd en de stam van lopen met het achtervoegsel -ig [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wijdlopig wijdlopiger wijdlopigst
verbogen wijdlopige wijdlopigere wijdlopigste
partitief wijdlopigs wijdlopigers -

wijdlopig [3]

  1. te veel woorden gebruiken voor een mededeling en daardoor saai, vervelend en slaapverwekkend worden
    • Inhoudelijk geeft het stuk hen een aantal rake oneliners en observaties in handen, al is de tekst van Den Tex ook wat wijdlopig. Want dat er én een relatiecrisis én een ongeneeslijke ziekte én geloofsdiscussies met een vrome moslim (Ruben de Goede) aan te pas moeten komen om Jans eigen overtuigingen (misschien?) te laten wankelen, voelt uiteindelijk toch wat geforceerd.[4] 
    • Regisseur Gary Ross, eerder verantwoordelijk voor de eerste Hunger games-film, baseerde Free state of Jones op historische feiten. Heel veel historische feiten zelfs, iets wat hij met oude foto’s en flinke sprongen in de tijd onderstreept. Dat haalt niet alleen de vaart uit het verhaal, het wordt er ook nogal lang en wijdlopig door.[5] 
64 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[6]