• breed·voe·rig
  • Samenstellende afleiding van breed en de stam van voeren met het achtervoegsel -ig [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen breedvoerig breedvoeriger breedvoerigst
verbogen breedvoerige breedvoerigere breedvoerigste
partitief breedvoerigs breedvoerigers -

breedvoerig

  1. tijd en ruimte nemend om alle kanten uitgebreid te bezien
    • Hij heeft daarover een breedvoerige verhandeling geschreven. 

breedvoerig

  1. op breedvoerige wijze
    • De kundige Schryver van dezelve, die zich onder de zinspreuk: Tendimus ad coelestem Patriam, verbergt, is de eerste, die dit onderwerp bepaald en breedvoerig behandelt.[2] 
82 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]
  1. breedvoerig op website: Etymologiebank.nl
  2. Brieven over verscheide onderwerpen. Deel 3
    Rhijnvis Feith 1787
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be