• wich·tig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wichtig wichtiger wichtigst
verbogen wichtige wichtigere wichtigste
partitief wichtigs wichtigers -

wichtig

  1. (verouderd) duidelijk of sterk de zwaartekracht van de aarde ondervinden
    • Hij zette onvervaard zijn rug onder een tamelijk wichtig rijtuig, tilde het van de pin, tot de baas er de schraag onder plaatste en Tinus het losse voorstel wegreed. [3]
    • En Pluto, op zijn troon gezeten
      van wichtig staal,
      heeft zijn gestrengheid toen vergeten
      voor de eerste maal.
       [4]
  2. (verouderd) een massa hebben die overeenkomt met gestelde eisen
    • Verdoet eens gantsch'lyk uyt ons hert,
      Het geene daar nog is verwert,
      En voor Uw' Oogen nog niet richtig:
      Och wierdt het in ons Licht, en Regt
      En (in de heil'ge schaal gelegt)
      Bevonden, naar syn maate, wichtig!
       [5]
  3. (figuurlijk) van belang zijn, van grote betekenis
    • Gisterochtend om kwart voor acht twitterde Maxime Verhagen: ‘Want die een hoge staat, of wichtig ambt bekleedt, Is nimmer buiten zorg, en zelden buiten leed.’ Het was een citaat van de dichter en politicus Jacob Cats naar wie het Catshuis is vernoemd. [6]
    • Woutertje hàd z'n prentenboeken en voelde zich wichtig! [7]
65 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[8]


  • wich·tig
stellend vergrotend overtreffend
wichtig
wichtiger
am wichtigsten
alle verbuigingsvormen

wichtig

  1. belangrijk, gewichtig