vriesdrogen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van vriesdrogen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vriesdrogen | te vriesdrogen | ||||||||
toekomend | zullen vriesdrogen | te zullen vriesdrogen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gevriesdroogd | te hebben gevriesdroogd | ||||||||
toekomend | gevriesdroogd zullen hebben | gevriesdroogd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
vriesdrogend | gevriesdroogd | ev. vriesdroog |
mv. verouderd vriesdroogt |
vriesdroge | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | vriesdroog | vriesdroogt | vriesdroogt | vriesdroogt | vriesdroogt | vriesdrogen | vriesdrogen | vriesdrogen | |||
verleden (o.v.t.) | vriesdroogde | vriesdroogde | vriesdroogde | vriesdroogde | vriesdroogde | vriesdroogden | vriesdroogden | vriesdroogden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vriesdrogen | zult/zal vriesdrogen | zult/zal vriesdrogen | zult vriesdrogen | zal vriesdrogen | zullen vriesdrogen | zullen vriesdrogen | zullen vriesdrogen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vriesdrogen | zou vriesdrogen | zou(dt) vriesdrogen | zoudt vriesdrogen | zou vriesdrogen | zouden vriesdrogen | zouden vriesdrogen | zouden vriesdrogen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gevriesdroogd | hebt gevriesdroogd | hebt/heeft gevriesdroogd | hebt gevriesdroogd | heeft gevriesdroogd | hebben gevriesdroogd | hebben gevriesdroogd | hebben gevriesdroogd | |||
verleden (v.v.t.) | had gevriesdroogd | had gevriesdroogd | had gevriesdroogd | hadt gevriesdroogd | had gevriesdroogd | hadden gevriesdroogd | hadden gevriesdroogd | hadden gevriesdroogd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevriesdroogd hebben | zal/zult gevriesdroogd hebben | zult/zal gevriesdroogd hebben | zult gevriesdroogd hebben | zal gevriesdroogd hebben | zullen gevriesdroogd hebben | zullen gevriesdroogd hebben | zullen gevriesdroogd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevriesdroogd hebben | zou gevriesdroogd hebben | zou/zoudt gevriesdroogd hebben | zoudt gevriesdroogd hebben | zou gevriesdroogd hebben | zouden gevriesdroogd hebben | zouden gevriesdroogd hebben | zouden gevriesdroogd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gevriesdroogd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gevriesdroogd | er is gevriesdroogd | |||||||||
verleden | er werd gevriesdroogd | er was gevriesdroogd | |||||||||
toekomend | er zal gevriesdroogd worden | er zal gevriesdroogd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gevriesdroogd worden | er zou gevriesdroogd zijn | |||||||||
lijdende vorm gevriesdroogd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gevriesdroogd worden | gevriesdroogd te worden | ||||||||
toekomend | gevriesdroogd zullen worden | gevriesdroogd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gevriesdroogd zijn | gevriesdroogd te zijn | ||||||||
toekomend | gevriesdroogd zullen zijn | gevriesdroogd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gevriesdroogd | wordt gevriesdroogd | wordt gevriesdroogd | wordt gevriesdroogd | wordt gevriesdroogd | worden gevriesdroogd | worden gevriesdroogd | worden gevriesdroogd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gevriesdroogd | werd gevriesdroogd | werd gevriesdroogd | werdt gevriesdroogd | werd gevriesdroogd | werden gevriesdroogd | werden gevriesdroogd | werden gevriesdroogd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gevriesdroogd worden | zult gevriesdroogd worden | zult gevriesdroogd worden | zult gevriesdroogd worden | zal gevriesdroogd worden | zullen gevriesdroogd worden | zullen gevriesdroogd worden | zullen gevriesdroogd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gevriesdroogd worden | zou gevriesdroogd worden | zou/zoudt gevriesdroogd worden | zoudt gevriesdroogd worden | zou gevriesdroogd worden | zouden gevriesdroogd worden | zouden gevriesdroogd worden | zouden gevriesdroogd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gevriesdroogd | bent gevriesdroogd | bent/is gevriesdroogd | zijt gevriesdroogd | is gevriesdroogd | zijn gevriesdroogd | zijn gevriesdroogd | zijn gevriesdroogd | |||
verleden (v.v.t.) | was gevriesdroogd | was gevriesdroogd | was gevriesdroogd | waart gevriesdroogd | was gevriesdroogd | waren gevriesdroogd | waren gevriesdroogd | waren gevriesdroogd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevriesdroogd zijn | zult gevriesdroogd zijn | zult gevriesdroogd zijn | zult gevriesdroogd zijn | zal gevriesdroogd zijn | zullen gevriesdroogd zijn | zullen gevriesdroogd zijn | zullen gevriesdroogd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevriesdroogd zijn | zou gevriesdroogd zijn | zou/zoudt gevriesdroogd zijn | zoudt gevriesdroogd zijn | zou gevriesdroogd zijn | zouden gevriesdroogd zijn | zouden gevriesdroogd zijn | zouden gevriesdroogd zijn |