vooruitdenken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van vooruitdenken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vooruitdenken | vooruit te denken | ||||||
toekomend | zullen vooruitdenken vooruit zullen denken |
te zullen vooruitdenken vooruit te zullen denken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben vooruitgedacht | te hebben vooruitgedacht | ||||||
toekomend | vooruitgedacht zullen hebben | vooruitgedacht te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
vooruitdenkend | vooruitgedacht | ev. denk vooruit |
mv. verouderd denkt vooruit |
denke vooruit (bijzin) vooruitdenke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | denk vooruit | denkt vooruit | denkt vooruit | denkt vooruit | denkt vooruit | denken vooruit | denken vooruit | denken vooruit | |
verleden (o.v.t.) | dacht vooruit | dacht vooruit | dacht vooruit | dacht vooruit | dacht vooruit | dachten vooruit | dachten vooruit | dachten vooruit | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal vooruitdenken | zult/zal vooruitdenken | zult/zal vooruitdenken | zult vooruitdenken | zal vooruitdenken | zullen vooruitdenken | zullen vooruitdenken | zullen vooruitdenken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vooruitdenken | zou vooruitdenken | zou(dt) vooruitdenken | zoudt vooruitdenken | zou vooruitdenken | zouden vooruitdenken | zouden vooruitdenken | zouden vooruitdenken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | vooruitdenk | vooruitdenkt | vooruitdenkt | vooruitdenkt | vooruitdenkt | vooruitdenken | vooruitdenken | vooruitdenken | |
verleden (o.v.t.) | vooruitdacht | vooruitdacht | vooruitdacht | vooruitdacht | vooruitdacht | vooruitdachten | vooruitdachten | vooruitdachten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal vooruitdenken vooruit zal denken |
zult/zal vooruitdenken vooruit zult/zal denken |
zult/zal vooruitdenken vooruit zult/zal denken |
zult vooruitdenken vooruit zult denken |
zal vooruitdenken vooruit zal denken |
zullen vooruitdenken vooruit zullen denken |
zullen vooruitdenken vooruit zullen denken |
zullen vooruitdenken vooruit zullen denken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vooruitdenken vooruit zou denken |
zou vooruitdenken vooruit zou denken |
zou(dt) vooruitdenken vooruit zou(dt) denken |
zoudt vooruitdenken vooruit zoudt denken |
zou vooruitdenken vooruit zou denken |
zouden vooruitdenken vooruit zouden denken |
zouden vooruitdenken vooruit zouden denken |
zouden vooruitdenken vooruit zouden denken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb vooruitgedacht | hebt vooruitgedacht | hebt/heeft vooruitgedacht | hebt vooruitgedacht | heeft vooruitgedacht | hebben vooruitgedacht | hebben vooruitgedacht | hebben vooruitgedacht | |
verleden (v.v.t.) | had vooruitgedacht | had vooruitgedacht | had vooruitgedacht | hadt vooruitgedacht | had vooruitgedacht | hadden vooruitgedacht | hadden vooruitgedacht | hadden vooruitgedacht | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal vooruitgedacht hebben | zal/zult vooruitgedacht hebben | zult/zal vooruitgedacht hebben | zult vooruitgedacht hebben | zal vooruitgedacht hebben | zullen vooruitgedacht hebben | zullen vooruitgedacht hebben | zullen vooruitgedacht hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vooruitgedacht hebben | zou vooruitgedacht hebben | zou/zoudt vooruitgedacht hebben | zoudt vooruitgedacht hebben | zou vooruitgedacht hebben | zouden vooruitgedacht hebben | zouden vooruitgedacht hebben | zouden vooruitgedacht hebben |