• voor·lig·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord voorligger voorliggers
verkleinwoord

de voorliggerm [1]

  1. iets of iemand die vlak voor je uitgaat in dezelfde richting
    • De 17-jarige Monger raakte zondag zwaar gewond bij een crash in de Formule 4. De Brits coureur reed op hoge snelheid op een stilstaande voorligger. Het duurde twee uur voor de jongeling uit zijn wagen kon worden gehaald. In het ziekenhuis bleek dat zijn beide onderbenen moesten worden geamputeerd.[2] 
    • De technieken zijn er dus al. En worden ook ingezet. Mercedes en meer dan 20 andere autofabrikanten gebruiken bijvoorbeeld al de software en camera’s van MobilEye en Delphi om onder meer automatisch afstand te houden tot voorliggers. Ook heeft MobilEye technieken om automatisch de maximumsnelheid op verkeersborden te ‘lezen’, alarm te slaan als je de rijbaan verlaat, enzovoorts. De technieken zijn dus bijna gereed en de succesvolle proeven met zelfrijdende auto’s zijn er ook.[3] 
    • Het systeem in de Volkswagen Touran signaleert voorliggers en remt automatisch om botsingen te komen. Bij spoedklussen en achtervolgingen is dat echter helemaal niet handig.[4] 
    • Auto’s met de optie voor ’bumperen’. Dat is techniek die met een radar vooruit kijkt, en zelf afremt als de voorligger te snel dichterbij komt. Duurdere auto’s hebben dat al, nu alleen voor de veiligheid, maar je kunt er ook 80 mee in de file. Of 140, dat hangt af van hoe goed de bumperen-techniek werkt.[5] 
  2. iets of iemand die voorsprong heeft op de anderen (in een wedstrijd)
95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 22 apr. 2017
  3. de Telegraaf ROBERT SCHUCKINK KOOL 21 mrt. 2017
  4. de Telegraaf 31 aug. 2016
  5. de Telegraaf 26 apr. 2016
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be