voorhouden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van voorhouden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voorhouden | voor te houden | ||||||||
toekomend | zullen voorhouden voor zullen houden |
te zullen voorhouden voor te zullen houden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben voorgehouden | te hebben voorgehouden | ||||||||
toekomend | voorgehouden zullen hebben | voorgehouden te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
voorhoudend | voorgehouden | ev. hou voor houd voor |
mv. verouderd houdt voor |
houde voor (bijzin) voorhoude | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | hou voor houd voor |
houdt voor | houdt voor | houdt voor | houdt voor | houden voor | houden voor | houden voor | |||
verleden (o.v.t.) | hield voor | hield voor | hield voor | hield voor | hield voor | hielden voor | hielden voor | hielden voor | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorhouden | zult/zal voorhouden | zult/zal voorhouden | zult voorhouden | zal voorhouden | zullen voorhouden | zullen voorhouden | zullen voorhouden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorhouden | zou voorhouden | zou(dt) voorhouden | zoudt voorhouden | zou voorhouden | zouden voorhouden | zouden voorhouden | zouden voorhouden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | voorhou voorhoud |
voorhoudt | voorhoudt | voorhoudt | voorhoudt | voorhouden | voorhouden | voorhouden | |||
verleden (o.v.t.) | voorhield | voorhield | voorhield | voorhield | voorhield | voorhielden | voorhielden | voorhielden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorhouden voor zal houden |
zult/zal voorhouden voor zult/zal houden |
zult/zal voorhouden voor zult/zal houden |
zult voorhouden voor zult houden |
zal voorhouden voor zal houden |
zullen voorhouden voor zullen houden |
zullen voorhouden voor zullen houden |
zullen voorhouden voor zullen houden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorhouden voor zou houden |
zou voorhouden voor zou houden |
zou(dt) voorhouden voor zou(dt) houden |
zoudt voorhouden voor zoudt houden |
zou voorhouden voor zou houden |
zouden voorhouden voor zouden houden |
zouden voorhouden voor zouden houden |
zouden voorhouden voor zouden houden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb voorgehouden | hebt voorgehouden | hebt/heeft voorgehouden | hebt voorgehouden | heeft voorgehouden | hebben voorgehouden | hebben voorgehouden | hebben voorgehouden | |||
verleden (v.v.t.) | had voorgehouden | had voorgehouden | had voorgehouden | hadt voorgehouden | had voorgehouden | hadden voorgehouden | hadden voorgehouden | hadden voorgehouden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal voorgehouden hebben | zal/zult voorgehouden hebben | zult/zal voorgehouden hebben | zult voorgehouden hebben | zal voorgehouden hebben | zullen voorgehouden hebben | zullen voorgehouden hebben | zullen voorgehouden hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voorgehouden hebben | zou voorgehouden hebben | zou/zoudt voorgehouden hebben | zoudt voorgehouden hebben | zou voorgehouden hebben | zouden voorgehouden hebben | zouden voorgehouden hebben | zouden voorgehouden hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm voorgehouden worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt voorgehouden | er is voorgehouden | |||||||||
verleden | er werd voorgehouden | er was voorgehouden | |||||||||
toekomend | er zal voorgehouden worden | er zal voorgehouden zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou voorgehouden worden | er zou voorgehouden zijn | |||||||||
lijdende vorm voorgehouden worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voorgehouden worden | voorgehouden te worden | ||||||||
toekomend | voorgehouden zullen worden | voorgehouden te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | voorgehouden zijn | voorgehouden te zijn | ||||||||
toekomend | voorgehouden zullen zijn | voorgehouden te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word voorgehouden | wordt voorgehouden | wordt voorgehouden | wordt voorgehouden | wordt voorgehouden | worden voorgehouden | worden voorgehouden | worden voorgehouden | |||
verleden (o.v.t.) | werd voorgehouden | werd voorgehouden | werd voorgehouden | werdt voorgehouden | werd voorgehouden | werden voorgehouden | werden voorgehouden | werden voorgehouden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorgehouden worden | zult voorgehouden worden | zult voorgehouden worden | zult voorgehouden worden | zal voorgehouden worden | zullen voorgehouden worden | zullen voorgehouden worden | zullen voorgehouden worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorgehouden worden | zou voorgehouden worden | zou/zoudt voorgehouden worden | zoudt voorgehouden worden | zou voorgehouden worden | zouden voorgehouden worden | zouden voorgehouden worden | zouden voorgehouden worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben voorgehouden | bent voorgehouden | bent/is voorgehouden | zijt voorgehouden | is voorgehouden | zijn voorgehouden | zijn voorgehouden | zijn voorgehouden | |||
verleden (v.v.t.) | was voorgehouden | was voorgehouden | was voorgehouden | waart voorgehouden | was voorgehouden | waren voorgehouden | waren voorgehouden | waren voorgehouden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal voorgehouden zijn | zult voorgehouden zijn | zult voorgehouden zijn | zult voorgehouden zijn | zal voorgehouden zijn | zullen voorgehouden zijn | zullen voorgehouden zijn | zullen voorgehouden zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voorgehouden zijn | zou voorgehouden zijn | zou/zoudt voorgehouden zijn | zoudt voorgehouden zijn | zou voorgehouden zijn | zouden voorgehouden zijn | zouden voorgehouden zijn | zouden voorgehouden zijn |