• vol·maakt
  • vervoeging van volmaken: de stam met de uitgang -t, zonder ge- vanwege voorvoegsel
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen volmaakt volmaakter volmaaktst
verbogen volmaakte volmaaktere volmaaktste
partitief volmaakts volmaakters -

volmaakt

  1. zonder enig gebrek
    • De volmaakte man of vrouw bestaat niet. 
vervoeging van
volmaken

volmaakt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volmaken
    • ... dat jij volmaakt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volmaken
    • ... dat hij volmaakt. 
vervoeging van
volmaken

volmaakt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volmaken
    • Jij volmaakt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volmaken
    • Hij volmaakt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van volmaken
    • Volmaakt! 
vervoeging van: volmaken…
verbogen vorm: volmaakte

volmaakt

  1. voltooid deelwoord van volmaken
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be