vijlen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van vijlen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		vijlen			te vijlen
	toekomend		zullen vijlen			te zullen vijlen
voltooid	tegenwoordig		hebben gevijld			te hebben gevijld
	toekomend		gevijld zullen hebben			gevijld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	vijlend		gevijld			ev. vijl	mv. verouderd vijlt	vijle
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	vijl	vijlt	vijlt	vijlt	vijlt	vijlen	vijlen	vijlen
verleden (o.v.t.)	vijlde	vijlde	vijlde	vijlde	vijlde	vijlden	vijlden	vijlden
toekomend (o.t.t.t.)	zal vijlen	zult/zal vijlen	zult/zal vijlen	zult vijlen	zal vijlen	zullen vijlen	zullen vijlen	zullen vijlen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou vijlen	zou vijlen	zou(dt) vijlen	zoudt vijlen	zou vijlen	zouden vijlen	zouden vijlen	zouden vijlen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gevijld	hebt gevijld	hebt/heeft gevijld	hebt gevijld	heeft gevijld	hebben gevijld	hebben gevijld	hebben gevijld
verleden (v.v.t.)	had gevijld	had gevijld	had gevijld	hadt gevijld	had gevijld	hadden gevijld	hadden gevijld	hadden gevijld
toekomend (v.t.t.t.)	zal gevijld hebben	zal/zult gevijld hebben	zult/zal gevijld hebben	zult gevijld hebben	zal gevijld hebben	zullen gevijld hebben	zullen gevijld hebben	zullen gevijld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gevijld hebben	zou gevijld hebben	zou/zoudt gevijld hebben	zoudt gevijld hebben	zou gevijld hebben	zouden gevijld hebben	zouden gevijld hebben	zouden gevijld hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gevijld worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gevijld				er is gevijld
verleden	er werd gevijld				er was gevijld
toekomend	er zal gevijld worden				er zal gevijld zijn
voorwaardelijk	er zou gevijld worden				er zou gevijld zijn
lijdende vorm gevijld worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gevijld worden			gevijld te worden
	toekomend		gevijld zullen worden			gevijld te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gevijld zijn			gevijld te zijn
	toekomend		gevijld zullen zijn			gevijld te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	—	—	—	—	wordt gevijld	—	—	worden gevijld
verleden (o.v.t.)	—	—	—	—	werd gevijld	—	—	werden gevijld
toekomend (o.t.t.t.)	—	—	—	—	zal gevijld worden	—	—	zullen gevijld worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	—	—	—	—	zou gevijld worden	—	—	zouden gevijld worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	—	—	—	—	is gevijld	—	—	zijn gevijld
verleden (v.v.t.)	—	—	—	—	was gevijld	—	—	waren gevijld
toekomend (v.t.t.t.)	—	—	—	—	zal gevijld zijn	—	—	zullen gevijld zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	—	—	—	—	zou gevijld zijn	—	—	zouden gevijld zijn