verwurgen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verwurgen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verwurgen | te verwurgen | ||||||||
toekomend | zullen verwurgen | te zullen verwurgen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verwurgd | te hebben verwurgd | ||||||||
toekomend | verwurgd zullen hebben | verwurgd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verwurgend | verwurgd | ev. verwurg |
mv. verouderd verwurgt |
verwurge | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verwurg | verwurgt | verwurgt | verwurgt | verwurgt | verwurgen | verwurgen | verwurgen | |||
verleden (o.v.t.) | verwurgde | verwurgde | verwurgde | verwurgde | verwurgde | verwurgden | verwurgden | verwurgden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verwurgen | zult/zal verwurgen | zult/zal verwurgen | zult verwurgen | zal verwurgen | zullen verwurgen | zullen verwurgen | zullen verwurgen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verwurgen | zou verwurgen | zou(dt) verwurgen | zoudt verwurgen | zou verwurgen | zouden verwurgen | zouden verwurgen | zouden verwurgen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verwurgd | hebt verwurgd | hebt/heeft verwurgd | hebt verwurgd | heeft verwurgd | hebben verwurgd | hebben verwurgd | hebben verwurgd | |||
verleden (v.v.t.) | had verwurgd | had verwurgd | had verwurgd | hadt verwurgd | had verwurgd | hadden verwurgd | hadden verwurgd | hadden verwurgd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verwurgd hebben | zal/zult verwurgd hebben | zult/zal verwurgd hebben | zult verwurgd hebben | zal verwurgd hebben | zullen verwurgd hebben | zullen verwurgd hebben | zullen verwurgd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verwurgd hebben | zou verwurgd hebben | zou/zoudt verwurgd hebben | zoudt verwurgd hebben | zou verwurgd hebben | zouden verwurgd hebben | zouden verwurgd hebben | zouden verwurgd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verwurgd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verwurgd | er is verwurgd | |||||||||
verleden | er werd verwurgd | er was verwurgd | |||||||||
toekomend | er zal verwurgd worden | er zal verwurgd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verwurgd worden | er zou verwurgd zijn | |||||||||
lijdende vorm verwurgd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verwurgd worden | verwurgd te worden | ||||||||
toekomend | verwurgd zullen worden | verwurgd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verwurgd zijn | verwurgd te zijn | ||||||||
toekomend | verwurgd zullen zijn | verwurgd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verwurgd | wordt verwurgd | wordt verwurgd | wordt verwurgd | wordt verwurgd | worden verwurgd | worden verwurgd | worden verwurgd | |||
verleden (o.v.t.) | werd verwurgd | werd verwurgd | werd verwurgd | werdt verwurgd | werd verwurgd | werden verwurgd | werden verwurgd | werden verwurgd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verwurgd worden | zult verwurgd worden | zult verwurgd worden | zult verwurgd worden | zal verwurgd worden | zullen verwurgd worden | zullen verwurgd worden | zullen verwurgd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verwurgd worden | zou verwurgd worden | zou/zoudt verwurgd worden | zoudt verwurgd worden | zou verwurgd worden | zouden verwurgd worden | zouden verwurgd worden | zouden verwurgd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verwurgd | bent verwurgd | bent/is verwurgd | zijt verwurgd | is verwurgd | zijn verwurgd | zijn verwurgd | zijn verwurgd | |||
verleden (v.v.t.) | was verwurgd | was verwurgd | was verwurgd | waart verwurgd | was verwurgd | waren verwurgd | waren verwurgd | waren verwurgd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verwurgd zijn | zult verwurgd zijn | zult verwurgd zijn | zult verwurgd zijn | zal verwurgd zijn | zullen verwurgd zijn | zullen verwurgd zijn | zullen verwurgd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verwurgd zijn | zou verwurgd zijn | zou/zoudt verwurgd zijn | zoudt verwurgd zijn | zou verwurgd zijn | zouden verwurgd zijn | zouden verwurgd zijn | zouden verwurgd zijn |