verstommen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van verstommen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		verstommen			te verstommen
	toekomend		zullen verstommen			te zullen verstommen
voltooid	tegenwoordig		zijn verstomd			te zijn verstomd
	toekomend		verstomd zullen zijn			verstomd te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	verstommend		verstomd			ev. verstom	mv. verouderd verstomt	verstomme
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	verstom	verstomt	verstomt	verstomt	verstomt	verstommen	verstommen	verstommen
verleden (o.v.t.)	verstomde	verstomde	verstomde	verstomde	verstomde	verstomden	verstomden	verstomden
toekomend (o.t.t.t.)	zal verstommen	zult/zal verstommen	zult/zal verstommen	zult verstommen	zal verstommen	zullen verstommen	zullen verstommen	zullen verstommen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou verstommen	zou verstommen	zou(dt) verstommen	zoudt verstommen	zou verstommen	zouden verstommen	zouden verstommen	zouden verstommen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben verstomd	bent verstomd	bent/is verstomd	zijt verstomd	is verstomd	zijn verstomd	zijn verstomd	zijn verstomd
verleden (v.v.t.)	was verstomd	was verstomd	was verstomd	waart verstomd	was verstomd	waren verstomd	waren verstomd	waren verstomd
toekomend (v.t.t.t.)	zal verstomd zijn	zal/zult verstomd zijn	zult/zal verstomd zijn	zult verstomd zijn	zal verstomd zijn	zullen verstomd zijn	zullen verstomd zijn	zullen verstomd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou verstomd zijn	zou verstomd zijn	zou/zoudt verstomd zijn	zoudt verstomd zijn	zou verstomd zijn	zouden verstomd zijn	zouden verstomd zijn	zouden verstomd zijn