verschepen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verschepen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verschepen | te verschepen | ||||||||
toekomend | zullen verschepen | te zullen verschepen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verscheept | te hebben verscheept | ||||||||
toekomend | verscheept zullen hebben | verscheept te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verschepend | verscheept | ev. verscheep |
mv. verouderd verscheept |
verschepe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verscheep | verscheept | verscheept | verscheept | verscheept | verschepen | verschepen | verschepen | |||
verleden (o.v.t.) | verscheepte | verscheepte | verscheepte | verscheepte | verscheepte | verscheepten | verscheepten | verscheepten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verschepen | zult/zal verschepen | zult/zal verschepen | zult verschepen | zal verschepen | zullen verschepen | zullen verschepen | zullen verschepen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verschepen | zou verschepen | zou(dt) verschepen | zoudt verschepen | zou verschepen | zouden verschepen | zouden verschepen | zouden verschepen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verscheept | hebt verscheept | hebt/heeft verscheept | hebt verscheept | heeft verscheept | hebben verscheept | hebben verscheept | hebben verscheept | |||
verleden (v.v.t.) | had verscheept | had verscheept | had verscheept | hadt verscheept | had verscheept | hadden verscheept | hadden verscheept | hadden verscheept | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verscheept hebben | zal/zult verscheept hebben | zult/zal verscheept hebben | zult verscheept hebben | zal verscheept hebben | zullen verscheept hebben | zullen verscheept hebben | zullen verscheept hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verscheept hebben | zou verscheept hebben | zou/zoudt verscheept hebben | zoudt verscheept hebben | zou verscheept hebben | zouden verscheept hebben | zouden verscheept hebben | zouden verscheept hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verscheept worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verscheept | er is verscheept | |||||||||
verleden | er werd verscheept | er was verscheept | |||||||||
toekomend | er zal verscheept worden | er zal verscheept zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verscheept worden | er zou verscheept zijn | |||||||||
lijdende vorm verscheept worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verscheept worden | verscheept te worden | ||||||||
toekomend | verscheept zullen worden | verscheept te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verscheept zijn | verscheept te zijn | ||||||||
toekomend | verscheept zullen zijn | verscheept te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verscheept | wordt verscheept | wordt verscheept | wordt verscheept | wordt verscheept | worden verscheept | worden verscheept | worden verscheept | |||
verleden (o.v.t.) | werd verscheept | werd verscheept | werd verscheept | werdt verscheept | werd verscheept | werden verscheept | werden verscheept | werden verscheept | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verscheept worden | zult verscheept worden | zult verscheept worden | zult verscheept worden | zal verscheept worden | zullen verscheept worden | zullen verscheept worden | zullen verscheept worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verscheept worden | zou verscheept worden | zou/zoudt verscheept worden | zoudt verscheept worden | zou verscheept worden | zouden verscheept worden | zouden verscheept worden | zouden verscheept worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verscheept | bent verscheept | bent/is verscheept | zijt verscheept | is verscheept | zijn verscheept | zijn verscheept | zijn verscheept | |||
verleden (v.v.t.) | was verscheept | was verscheept | was verscheept | waart verscheept | was verscheept | waren verscheept | waren verscheept | waren verscheept | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verscheept zijn | zult verscheept zijn | zult verscheept zijn | zult verscheept zijn | zal verscheept zijn | zullen verscheept zijn | zullen verscheept zijn | zullen verscheept zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verscheept zijn | zou verscheept zijn | zou/zoudt verscheept zijn | zoudt verscheept zijn | zou verscheept zijn | zouden verscheept zijn | zouden verscheept zijn | zouden verscheept zijn |