verrukken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verrukken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verrukken | te verrukken | ||||||||
toekomend | zullen verrukken | te zullen verrukken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verrukt | te hebben verrukt | ||||||||
toekomend | verrukt zullen hebben | verrukt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verrukkend | verrukt | ev. verruk |
mv. verouderd verrukt |
verrukke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verruk | verrukt | verrukt | verrukt | verrukt | verrukken | verrukken | verrukken | |||
verleden (o.v.t.) | verrukte | verrukte | verrukte | verrukte | verrukte | verrukten | verrukten | verrukten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verrukken | zult/zal verrukken | zult/zal verrukken | zult verrukken | zal verrukken | zullen verrukken | zullen verrukken | zullen verrukken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verrukken | zou verrukken | zou(dt) verrukken | zoudt verrukken | zou verrukken | zouden verrukken | zouden verrukken | zouden verrukken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verrukt | hebt verrukt | hebt/heeft verrukt | hebt verrukt | heeft verrukt | hebben verrukt | hebben verrukt | hebben verrukt | |||
verleden (v.v.t.) | had verrukt | had verrukt | had verrukt | hadt verrukt | had verrukt | hadden verrukt | hadden verrukt | hadden verrukt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verrukt hebben | zal/zult verrukt hebben | zult/zal verrukt hebben | zult verrukt hebben | zal verrukt hebben | zullen verrukt hebben | zullen verrukt hebben | zullen verrukt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verrukt hebben | zou verrukt hebben | zou/zoudt verrukt hebben | zoudt verrukt hebben | zou verrukt hebben | zouden verrukt hebben | zouden verrukt hebben | zouden verrukt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verrukt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verrukt | er is verrukt | |||||||||
verleden | er werd verrukt | er was verrukt | |||||||||
toekomend | er zal verrukt worden | er zal verrukt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verrukt worden | er zou verrukt zijn | |||||||||
lijdende vorm verrukt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verrukt worden | verrukt te worden | ||||||||
toekomend | verrukt zullen worden | verrukt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verrukt zijn | verrukt te zijn | ||||||||
toekomend | verrukt zullen zijn | verrukt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verrukt | wordt verrukt | wordt verrukt | wordt verrukt | wordt verrukt | worden verrukt | worden verrukt | worden verrukt | |||
verleden (o.v.t.) | werd verrukt | werd verrukt | werd verrukt | werdt verrukt | werd verrukt | werden verrukt | werden verrukt | werden verrukt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verrukt worden | zult verrukt worden | zult verrukt worden | zult verrukt worden | zal verrukt worden | zullen verrukt worden | zullen verrukt worden | zullen verrukt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verrukt worden | zou verrukt worden | zou/zoudt verrukt worden | zoudt verrukt worden | zou verrukt worden | zouden verrukt worden | zouden verrukt worden | zouden verrukt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verrukt | bent verrukt | bent/is verrukt | zijt verrukt | is verrukt | zijn verrukt | zijn verrukt | zijn verrukt | |||
verleden (v.v.t.) | was verrukt | was verrukt | was verrukt | waart verrukt | was verrukt | waren verrukt | waren verrukt | waren verrukt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verrukt zijn | zult verrukt zijn | zult verrukt zijn | zult verrukt zijn | zal verrukt zijn | zullen verrukt zijn | zullen verrukt zijn | zullen verrukt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verrukt zijn | zou verrukt zijn | zou/zoudt verrukt zijn | zoudt verrukt zijn | zou verrukt zijn | zouden verrukt zijn | zouden verrukt zijn | zouden verrukt zijn |