• ver·rukt
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘opgetogen’ voor het eerst aangetroffen in 1635 [1]
  • vervoeging van verrukken: de stam met de uitgang -t, zonder ge- vanwege voorvoegsel [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen verrukt verrukter verruktst
verbogen verrukte verruktere verruktste
partitief verrukts verrukters -

verrukt

  1. door genoegen, plezier en bewondering in vervoering gebracht
vervoeging van
verrukken

verrukt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verrukken
    • Jij verrukt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verrukken
    • Hij verrukt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van verrukken
    • Verrukt! 
vervoeging van: verrukken…
verbogen vorm: verrukte

verrukt

  1. voltooid deelwoord van verrukken
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]