veroordelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van veroordelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | veroordelen | te veroordelen | ||||||||
toekomend | zullen veroordelen | te zullen veroordelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben veroordeeld | te hebben veroordeeld | ||||||||
toekomend | veroordeeld zullen hebben | veroordeeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
veroordelend | veroordeeld | ev. veroordeel |
mv. verouderd veroordeelt |
veroordele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | veroordeel | veroordeelt | veroordeelt | veroordeelt | veroordeelt | veroordelen | veroordelen | veroordelen | |||
verleden (o.v.t.) | veroordeelde | veroordeelde | veroordeelde | veroordeelde | veroordeelde | veroordeelden | veroordeelden | veroordeelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal veroordelen | zult/zal veroordelen | zult/zal veroordelen | zult veroordelen | zal veroordelen | zullen veroordelen | zullen veroordelen | zullen veroordelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou veroordelen | zou veroordelen | zou(dt) veroordelen | zoudt veroordelen | zou veroordelen | zouden veroordelen | zouden veroordelen | zouden veroordelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb veroordeeld | hebt veroordeeld | hebt/heeft veroordeeld | hebt veroordeeld | heeft veroordeeld | hebben veroordeeld | hebben veroordeeld | hebben veroordeeld | |||
verleden (v.v.t.) | had veroordeeld | had veroordeeld | had veroordeeld | hadt veroordeeld | had veroordeeld | hadden veroordeeld | hadden veroordeeld | hadden veroordeeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal veroordeeld hebben | zal/zult veroordeeld hebben | zult/zal veroordeeld hebben | zult veroordeeld hebben | zal veroordeeld hebben | zullen veroordeeld hebben | zullen veroordeeld hebben | zullen veroordeeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou veroordeeld hebben | zou veroordeeld hebben | zou/zoudt veroordeeld hebben | zoudt veroordeeld hebben | zou veroordeeld hebben | zouden veroordeeld hebben | zouden veroordeeld hebben | zouden veroordeeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm veroordeeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt veroordeeld | er is veroordeeld | |||||||||
verleden | er werd veroordeeld | er was veroordeeld | |||||||||
toekomend | er zal veroordeeld worden | er zal veroordeeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou veroordeeld worden | er zou veroordeeld zijn | |||||||||
lijdende vorm veroordeeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | veroordeeld worden | veroordeeld te worden | ||||||||
toekomend | veroordeeld zullen worden | veroordeeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | veroordeeld zijn | veroordeeld te zijn | ||||||||
toekomend | veroordeeld zullen zijn | veroordeeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word veroordeeld | wordt veroordeeld | wordt veroordeeld | wordt veroordeeld | wordt veroordeeld | worden veroordeeld | worden veroordeeld | worden veroordeeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd veroordeeld | werd veroordeeld | werd veroordeeld | werdt veroordeeld | werd veroordeeld | werden veroordeeld | werden veroordeeld | werden veroordeeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal veroordeeld worden | zult veroordeeld worden | zult veroordeeld worden | zult veroordeeld worden | zal veroordeeld worden | zullen veroordeeld worden | zullen veroordeeld worden | zullen veroordeeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou veroordeeld worden | zou veroordeeld worden | zou/zoudt veroordeeld worden | zoudt veroordeeld worden | zou veroordeeld worden | zouden veroordeeld worden | zouden veroordeeld worden | zouden veroordeeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben veroordeeld | bent veroordeeld | bent/is veroordeeld | zijt veroordeeld | is veroordeeld | zijn veroordeeld | zijn veroordeeld | zijn veroordeeld | |||
verleden (v.v.t.) | was veroordeeld | was veroordeeld | was veroordeeld | waart veroordeeld | was veroordeeld | waren veroordeeld | waren veroordeeld | waren veroordeeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal veroordeeld zijn | zult veroordeeld zijn | zult veroordeeld zijn | zult veroordeeld zijn | zal veroordeeld zijn | zullen veroordeeld zijn | zullen veroordeeld zijn | zullen veroordeeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou veroordeeld zijn | zou veroordeeld zijn | zou/zoudt veroordeeld zijn | zoudt veroordeeld zijn | zou veroordeeld zijn | zouden veroordeeld zijn | zouden veroordeeld zijn | zouden veroordeeld zijn |