vernemen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van vernemen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vernemen | te vernemen | ||||||||
toekomend | zullen vernemen | te zullen vernemen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben vernomen | te hebben vernomen | ||||||||
toekomend | vernomen zullen hebben | vernomen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
vernemend | vernomen | ev. verneem |
mv. verouderd verneemt |
verneme | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verneem | verneemt | verneemt | verneemt | verneemt | vernemen | vernemen | vernemen | |||
verleden (o.v.t.) | vernam | vernam | vernam | vernaamt | vernam | vernamen | vernamen | vernamen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vernemen | zult/zal vernemen | zult/zal vernemen | zult vernemen | zal vernemen | zullen vernemen | zullen vernemen | zullen vernemen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vernemen | zou vernemen | zou(dt) vernemen | zoudt vernemen | zou vernemen | zouden vernemen | zouden vernemen | zouden vernemen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb vernomen | hebt vernomen | hebt/heeft vernomen | hebt vernomen | heeft vernomen | hebben vernomen | hebben vernomen | hebben vernomen | |||
verleden (v.v.t.) | had vernomen | had vernomen | had vernomen | hadt vernomen | had vernomen | hadden vernomen | hadden vernomen | hadden vernomen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal vernomen hebben | zal/zult vernomen hebben | zult/zal vernomen hebben | zult vernomen hebben | zal vernomen hebben | zullen vernomen hebben | zullen vernomen hebben | zullen vernomen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vernomen hebben | zou vernomen hebben | zou/zoudt vernomen hebben | zoudt vernomen hebben | zou vernomen hebben | zouden vernomen hebben | zouden vernomen hebben | zouden vernomen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm vernomen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt vernomen | er is vernomen | |||||||||
verleden | er werd vernomen | er was vernomen | |||||||||
toekomend | er zal vernomen worden | er zal vernomen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou vernomen worden | er zou vernomen zijn | |||||||||
lijdende vorm vernomen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vernomen worden | vernomen te worden | ||||||||
toekomend | vernomen zullen worden | vernomen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | vernomen zijn | vernomen te zijn | ||||||||
toekomend | vernomen zullen zijn | vernomen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word vernomen | wordt vernomen | wordt vernomen | wordt vernomen | wordt vernomen | worden vernomen | worden vernomen | worden vernomen | |||
verleden (o.v.t.) | werd vernomen | werd vernomen | werd vernomen | werdt vernomen | werd vernomen | werden vernomen | werden vernomen | werden vernomen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vernomen worden | zult vernomen worden | zult vernomen worden | zult vernomen worden | zal vernomen worden | zullen vernomen worden | zullen vernomen worden | zullen vernomen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vernomen worden | zou vernomen worden | zou/zoudt vernomen worden | zoudt vernomen worden | zou vernomen worden | zouden vernomen worden | zouden vernomen worden | zouden vernomen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben vernomen | bent vernomen | bent/is vernomen | zijt vernomen | is vernomen | zijn vernomen | zijn vernomen | zijn vernomen | |||
verleden (v.v.t.) | was vernomen | was vernomen | was vernomen | waart vernomen | was vernomen | waren vernomen | waren vernomen | waren vernomen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal vernomen zijn | zult vernomen zijn | zult vernomen zijn | zult vernomen zijn | zal vernomen zijn | zullen vernomen zijn | zullen vernomen zijn | zullen vernomen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vernomen zijn | zou vernomen zijn | zou/zoudt vernomen zijn | zoudt vernomen zijn | zou vernomen zijn | zouden vernomen zijn | zouden vernomen zijn | zouden vernomen zijn |