vermageren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van vermageren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vermageren | te vermageren | ||||||||
toekomend | zullen vermageren | te zullen vermageren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn vermagerd | te zijn vermagerd | ||||||||
toekomend | vermagerd zullen zijn | vermagerd te zullen zijn | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
vermagerend | vermagerd | ev. vermager |
mv. verouderd vermagert |
vermagere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | vermager | vermagert | vermagert | vermagert | vermagert | vermageren | vermageren | vermageren | |||
verleden (o.v.t.) | vermagerde | vermagerde | vermagerde | vermagerde | vermagerde | vermagerden | vermagerden | vermagerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vermageren | zult/zal vermageren | zult/zal vermageren | zult vermageren | zal vermageren | zullen vermageren | zullen vermageren | zullen vermageren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vermageren | zou vermageren | zou(dt) vermageren | zoudt vermageren | zou vermageren | zouden vermageren | zouden vermageren | zouden vermageren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben vermagerd | bent vermagerd | bent/is vermagerd | zijt vermagerd | is vermagerd | zijn vermagerd | zijn vermagerd | zijn vermagerd | |||
verleden (v.v.t.) | was vermagerd | was vermagerd | was vermagerd | waart vermagerd | was vermagerd | waren vermagerd | waren vermagerd | waren vermagerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal vermagerd zijn | zal/zult vermagerd zijn | zult/zal vermagerd zijn | zult vermagerd zijn | zal vermagerd zijn | zullen vermagerd zijn | zullen vermagerd zijn | zullen vermagerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vermagerd zijn | zou vermagerd zijn | zou/zoudt vermagerd zijn | zoudt vermagerd zijn | zou vermagerd zijn | zouden vermagerd zijn | zouden vermagerd zijn | zouden vermagerd zijn | |||
onpersoonlijke lijdende vorm vermagerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt vermagerd | er is vermagerd | |||||||||
verleden | er werd vermagerd | er was vermagerd | |||||||||
toekomend | er zal vermagerd worden | er zal vermagerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou vermagerd worden | er zou vermagerd zijn | |||||||||
lijdende vorm vermagerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vermagerd worden | vermagerd te worden | ||||||||
toekomend | vermagerd zullen worden | vermagerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | vermagerd zijn | vermagerd te zijn | ||||||||
toekomend | vermagerd zullen zijn | vermagerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word vermagerd | wordt vermagerd | wordt vermagerd | wordt vermagerd | wordt vermagerd | worden vermagerd | worden vermagerd | worden vermagerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd vermagerd | werd vermagerd | werd vermagerd | werdt vermagerd | werd vermagerd | werden vermagerd | werden vermagerd | werden vermagerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vermagerd worden | zult vermagerd worden | zult vermagerd worden | zult vermagerd worden | zal vermagerd worden | zullen vermagerd worden | zullen vermagerd worden | zullen vermagerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vermagerd worden | zou vermagerd worden | zou/zoudt vermagerd worden | zoudt vermagerd worden | zou vermagerd worden | zouden vermagerd worden | zouden vermagerd worden | zouden vermagerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben vermagerd | bent vermagerd | bent/is vermagerd | zijt vermagerd | is vermagerd | zijn vermagerd | zijn vermagerd | zijn vermagerd | |||
verleden (v.v.t.) | was vermagerd | was vermagerd | was vermagerd | waart vermagerd | was vermagerd | waren vermagerd | waren vermagerd | waren vermagerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal vermagerd zijn | zult vermagerd zijn | zult vermagerd zijn | zult vermagerd zijn | zal vermagerd zijn | zullen vermagerd zijn | zullen vermagerd zijn | zullen vermagerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vermagerd zijn | zou vermagerd zijn | zou/zoudt vermagerd zijn | zoudt vermagerd zijn | zou vermagerd zijn | zouden vermagerd zijn | zouden vermagerd zijn | zouden vermagerd zijn |