verlokken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verlokken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verlokken | te verlokken | ||||||||
toekomend | zullen verlokken | te zullen verlokken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verlokt | te hebben verlokt | ||||||||
toekomend | verlokt zullen hebben | verlokt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verlokkend | verlokt | ev. verlok |
mv. verouderd verlokt |
verlokke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verlok | verlokt | verlokt | verlokt | verlokt | verlokken | verlokken | verlokken | |||
verleden (o.v.t.) | verlokte | verlokte | verlokte | verlokte | verlokte | verlokten | verlokten | verlokten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verlokken | zult/zal verlokken | zult/zal verlokken | zult verlokken | zal verlokken | zullen verlokken | zullen verlokken | zullen verlokken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verlokken | zou verlokken | zou(dt) verlokken | zoudt verlokken | zou verlokken | zouden verlokken | zouden verlokken | zouden verlokken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verlokt | hebt verlokt | hebt/heeft verlokt | hebt verlokt | heeft verlokt | hebben verlokt | hebben verlokt | hebben verlokt | |||
verleden (v.v.t.) | had verlokt | had verlokt | had verlokt | hadt verlokt | had verlokt | hadden verlokt | hadden verlokt | hadden verlokt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verlokt hebben | zal/zult verlokt hebben | zult/zal verlokt hebben | zult verlokt hebben | zal verlokt hebben | zullen verlokt hebben | zullen verlokt hebben | zullen verlokt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verlokt hebben | zou verlokt hebben | zou/zoudt verlokt hebben | zoudt verlokt hebben | zou verlokt hebben | zouden verlokt hebben | zouden verlokt hebben | zouden verlokt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verlokt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verlokt | er is verlokt | |||||||||
verleden | er werd verlokt | er was verlokt | |||||||||
toekomend | er zal verlokt worden | er zal verlokt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verlokt worden | er zou verlokt zijn | |||||||||
lijdende vorm verlokt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verlokt worden | verlokt te worden | ||||||||
toekomend | verlokt zullen worden | verlokt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verlokt zijn | verlokt te zijn | ||||||||
toekomend | verlokt zullen zijn | verlokt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verlokt | wordt verlokt | wordt verlokt | wordt verlokt | wordt verlokt | worden verlokt | worden verlokt | worden verlokt | |||
verleden (o.v.t.) | werd verlokt | werd verlokt | werd verlokt | werdt verlokt | werd verlokt | werden verlokt | werden verlokt | werden verlokt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verlokt worden | zult verlokt worden | zult verlokt worden | zult verlokt worden | zal verlokt worden | zullen verlokt worden | zullen verlokt worden | zullen verlokt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verlokt worden | zou verlokt worden | zou/zoudt verlokt worden | zoudt verlokt worden | zou verlokt worden | zouden verlokt worden | zouden verlokt worden | zouden verlokt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verlokt | bent verlokt | bent/is verlokt | zijt verlokt | is verlokt | zijn verlokt | zijn verlokt | zijn verlokt | |||
verleden (v.v.t.) | was verlokt | was verlokt | was verlokt | waart verlokt | was verlokt | waren verlokt | waren verlokt | waren verlokt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verlokt zijn | zult verlokt zijn | zult verlokt zijn | zult verlokt zijn | zal verlokt zijn | zullen verlokt zijn | zullen verlokt zijn | zullen verlokt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verlokt zijn | zou verlokt zijn | zou/zoudt verlokt zijn | zoudt verlokt zijn | zou verlokt zijn | zouden verlokt zijn | zouden verlokt zijn | zouden verlokt zijn |