verinnerlijken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verinnerlijken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verinnerlijken | te verinnerlijken | ||||||||
toekomend | zullen verinnerlijken | te zullen verinnerlijken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verinnerlijkt | te hebben verinnerlijkt | ||||||||
toekomend | verinnerlijkt zullen hebben | verinnerlijkt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verinnerlijkend | verinnerlijkt | ev. verinnerlijk |
mv. verouderd verinnerlijkt |
verinnerlijke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verinnerlijk | verinnerlijkt | verinnerlijkt | verinnerlijkt | verinnerlijkt | verinnerlijken | verinnerlijken | verinnerlijken | |||
verleden (o.v.t.) | verinnerlijkte | verinnerlijkte | verinnerlijkte | verinnerlijkte | verinnerlijkte | verinnerlijkten | verinnerlijkten | verinnerlijkten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verinnerlijken | zult/zal verinnerlijken | zult/zal verinnerlijken | zult verinnerlijken | zal verinnerlijken | zullen verinnerlijken | zullen verinnerlijken | zullen verinnerlijken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verinnerlijken | zou verinnerlijken | zou(dt) verinnerlijken | zoudt verinnerlijken | zou verinnerlijken | zouden verinnerlijken | zouden verinnerlijken | zouden verinnerlijken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verinnerlijkt | hebt verinnerlijkt | hebt/heeft verinnerlijkt | hebt verinnerlijkt | heeft verinnerlijkt | hebben verinnerlijkt | hebben verinnerlijkt | hebben verinnerlijkt | |||
verleden (v.v.t.) | had verinnerlijkt | had verinnerlijkt | had verinnerlijkt | hadt verinnerlijkt | had verinnerlijkt | hadden verinnerlijkt | hadden verinnerlijkt | hadden verinnerlijkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verinnerlijkt hebben | zal/zult verinnerlijkt hebben | zult/zal verinnerlijkt hebben | zult verinnerlijkt hebben | zal verinnerlijkt hebben | zullen verinnerlijkt hebben | zullen verinnerlijkt hebben | zullen verinnerlijkt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verinnerlijkt hebben | zou verinnerlijkt hebben | zou/zoudt verinnerlijkt hebben | zoudt verinnerlijkt hebben | zou verinnerlijkt hebben | zouden verinnerlijkt hebben | zouden verinnerlijkt hebben | zouden verinnerlijkt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verinnerlijkt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verinnerlijkt | er is verinnerlijkt | |||||||||
verleden | er werd verinnerlijkt | er was verinnerlijkt | |||||||||
toekomend | er zal verinnerlijkt worden | er zal verinnerlijkt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verinnerlijkt worden | er zou verinnerlijkt zijn | |||||||||
lijdende vorm verinnerlijkt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verinnerlijkt worden | verinnerlijkt te worden | ||||||||
toekomend | verinnerlijkt zullen worden | verinnerlijkt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verinnerlijkt zijn | verinnerlijkt te zijn | ||||||||
toekomend | verinnerlijkt zullen zijn | verinnerlijkt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verinnerlijkt | wordt verinnerlijkt | wordt verinnerlijkt | wordt verinnerlijkt | wordt verinnerlijkt | worden verinnerlijkt | worden verinnerlijkt | worden verinnerlijkt | |||
verleden (o.v.t.) | werd verinnerlijkt | werd verinnerlijkt | werd verinnerlijkt | werdt verinnerlijkt | werd verinnerlijkt | werden verinnerlijkt | werden verinnerlijkt | werden verinnerlijkt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verinnerlijkt worden | zult verinnerlijkt worden | zult verinnerlijkt worden | zult verinnerlijkt worden | zal verinnerlijkt worden | zullen verinnerlijkt worden | zullen verinnerlijkt worden | zullen verinnerlijkt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verinnerlijkt worden | zou verinnerlijkt worden | zou/zoudt verinnerlijkt worden | zoudt verinnerlijkt worden | zou verinnerlijkt worden | zouden verinnerlijkt worden | zouden verinnerlijkt worden | zouden verinnerlijkt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verinnerlijkt | bent verinnerlijkt | bent/is verinnerlijkt | zijt verinnerlijkt | is verinnerlijkt | zijn verinnerlijkt | zijn verinnerlijkt | zijn verinnerlijkt | |||
verleden (v.v.t.) | was verinnerlijkt | was verinnerlijkt | was verinnerlijkt | waart verinnerlijkt | was verinnerlijkt | waren verinnerlijkt | waren verinnerlijkt | waren verinnerlijkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verinnerlijkt zijn | zult verinnerlijkt zijn | zult verinnerlijkt zijn | zult verinnerlijkt zijn | zal verinnerlijkt zijn | zullen verinnerlijkt zijn | zullen verinnerlijkt zijn | zullen verinnerlijkt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verinnerlijkt zijn | zou verinnerlijkt zijn | zou/zoudt verinnerlijkt zijn | zoudt verinnerlijkt zijn | zou verinnerlijkt zijn | zouden verinnerlijkt zijn | zouden verinnerlijkt zijn | zouden verinnerlijkt zijn |