verdiepen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verdiepen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verdiepen | te verdiepen | ||||||||
toekomend | zullen verdiepen | te zullen verdiepen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verdiept | te hebben verdiept | ||||||||
toekomend | verdiept zullen hebben | verdiept te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verdiepend | verdiept | ev. verdiep |
mv. verouderd verdiept |
verdiepe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verdiep | verdiept | verdiept | verdiept | verdiept | verdiepen | verdiepen | verdiepen | |||
verleden (o.v.t.) | verdiepte | verdiepte | verdiepte | verdiepte | verdiepte | verdiepten | verdiepten | verdiepten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verdiepen | zult/zal verdiepen | zult/zal verdiepen | zult verdiepen | zal verdiepen | zullen verdiepen | zullen verdiepen | zullen verdiepen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verdiepen | zou verdiepen | zou(dt) verdiepen | zoudt verdiepen | zou verdiepen | zouden verdiepen | zouden verdiepen | zouden verdiepen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verdiept | hebt verdiept | hebt/heeft verdiept | hebt verdiept | heeft verdiept | hebben verdiept | hebben verdiept | hebben verdiept | |||
verleden (v.v.t.) | had verdiept | had verdiept | had verdiept | hadt verdiept | had verdiept | hadden verdiept | hadden verdiept | hadden verdiept | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verdiept hebben | zal/zult verdiept hebben | zult/zal verdiept hebben | zult verdiept hebben | zal verdiept hebben | zullen verdiept hebben | zullen verdiept hebben | zullen verdiept hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verdiept hebben | zou verdiept hebben | zou/zoudt verdiept hebben | zoudt verdiept hebben | zou verdiept hebben | zouden verdiept hebben | zouden verdiept hebben | zouden verdiept hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verdiept worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verdiept | er is verdiept | |||||||||
verleden | er werd verdiept | er was verdiept | |||||||||
toekomend | er zal verdiept worden | er zal verdiept zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verdiept worden | er zou verdiept zijn | |||||||||
lijdende vorm verdiept worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verdiept worden | verdiept te worden | ||||||||
toekomend | verdiept zullen worden | verdiept te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verdiept zijn | verdiept te zijn | ||||||||
toekomend | verdiept zullen zijn | verdiept te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verdiept | wordt verdiept | wordt verdiept | wordt verdiept | wordt verdiept | worden verdiept | worden verdiept | worden verdiept | |||
verleden (o.v.t.) | werd verdiept | werd verdiept | werd verdiept | werdt verdiept | werd verdiept | werden verdiept | werden verdiept | werden verdiept | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verdiept worden | zult verdiept worden | zult verdiept worden | zult verdiept worden | zal verdiept worden | zullen verdiept worden | zullen verdiept worden | zullen verdiept worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verdiept worden | zou verdiept worden | zou/zoudt verdiept worden | zoudt verdiept worden | zou verdiept worden | zouden verdiept worden | zouden verdiept worden | zouden verdiept worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verdiept | bent verdiept | bent/is verdiept | zijt verdiept | is verdiept | zijn verdiept | zijn verdiept | zijn verdiept | |||
verleden (v.v.t.) | was verdiept | was verdiept | was verdiept | waart verdiept | was verdiept | waren verdiept | waren verdiept | waren verdiept | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verdiept zijn | zult verdiept zijn | zult verdiept zijn | zult verdiept zijn | zal verdiept zijn | zullen verdiept zijn | zullen verdiept zijn | zullen verdiept zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verdiept zijn | zou verdiept zijn | zou/zoudt verdiept zijn | zoudt verdiept zijn | zou verdiept zijn | zouden verdiept zijn | zouden verdiept zijn | zouden verdiept zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich verdiepen | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | verdiep me | wij, we | verdiepen ons | ik | verdiepte me | wij, we | verdiepten ons | ik | zal me verdiepen | wij, we | zullen ons verdiepen |
2 | jij, je | verdiept je | jullie | verdiepen je | jij, je | verdiepte je | jullie | verdiepten je | jij, je | zal, zult je verdiepen | jullie | zullen je verdiepen |
u | verdiept zich/u | u | verdiept zich/u | u | verdiepte zich/u | u | verdiepte zich/u | u | zult zich/u verdiepen | u | zult zich/u verdiepen | |
gij, ge | verdiept u | gij, ge, gijlieden |
verdiept u | gij, ge | verdiepte u | gij, ge, gijlieden |
verdiepte u | gij, ge | zult u verdiepen | gij, ge gijlieden |
zult u verdiepen | |
3 | hij, zij, het | verdiept zich | zij, ze | verdiepen zich | hij, zij, het | verdiepte zich | zij, ze | verdiepten zich | hij, zij, het | zal zich verdiepen | zij, ze | zullen zich verdiepen |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich verdiepend | zich verdiept hebben | verdiep u/je , verdiept je | verdiepe zich |