usurperen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van usurperen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		usurperen			te usurperen
	toekomend		zullen usurperen			te zullen usurperen
voltooid	tegenwoordig		hebben geüsurpeerd			te hebben geüsurpeerd
	toekomend		geüsurpeerd zullen hebben			geüsurpeerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	usurperend		geüsurpeerd			ev. usurpeer	mv. verouderd usurpeert	usurpere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	usurpeer	usurpeert	usurpeert	usurpeert	usurpeert	usurperen	usurperen	usurperen
verleden (o.v.t.)	usurpeerde	usurpeerde	usurpeerde	usurpeerde	usurpeerde	usurpeerden	usurpeerden	usurpeerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal usurperen	zult/zal usurperen	zult/zal usurperen	zult usurperen	zal usurperen	zullen usurperen	zullen usurperen	zullen usurperen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou usurperen	zou usurperen	zou(dt) usurperen	zoudt usurperen	zou usurperen	zouden usurperen	zouden usurperen	zouden usurperen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geüsurpeerd	hebt geüsurpeerd	hebt/heeft geüsurpeerd	hebt geüsurpeerd	heeft geüsurpeerd	hebben geüsurpeerd	hebben geüsurpeerd	hebben geüsurpeerd
verleden (v.v.t.)	had geüsurpeerd	had geüsurpeerd	had geüsurpeerd	hadt geüsurpeerd	had geüsurpeerd	hadden geüsurpeerd	hadden geüsurpeerd	hadden geüsurpeerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geüsurpeerd hebben	zal/zult geüsurpeerd hebben	zult/zal geüsurpeerd hebben	zult geüsurpeerd hebben	zal geüsurpeerd hebben	zullen geüsurpeerd hebben	zullen geüsurpeerd hebben	zullen geüsurpeerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geüsurpeerd hebben	zou geüsurpeerd hebben	zou/zoudt geüsurpeerd hebben	zoudt geüsurpeerd hebben	zou geüsurpeerd hebben	zouden geüsurpeerd hebben	zouden geüsurpeerd hebben	zouden geüsurpeerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geüsurpeerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geüsurpeerd				er is geüsurpeerd
verleden	er werd geüsurpeerd				er was geüsurpeerd
toekomend	er zal geüsurpeerd worden				er zal geüsurpeerd zijn
voorwaardelijk	er zou geüsurpeerd worden				er zou geüsurpeerd zijn
lijdende vorm geüsurpeerd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		geüsurpeerd worden			geüsurpeerd te worden
	toekomend		geüsurpeerd zullen worden			geüsurpeerd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		geüsurpeerd zijn			geüsurpeerd te zijn
	toekomend		geüsurpeerd zullen zijn			geüsurpeerd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word geüsurpeerd	wordt geüsurpeerd	wordt geüsurpeerd	wordt geüsurpeerd	wordt geüsurpeerd	worden geüsurpeerd	worden geüsurpeerd	worden geüsurpeerd
verleden (o.v.t.)	werd geüsurpeerd	werd geüsurpeerd	werd geüsurpeerd	werdt geüsurpeerd	werd geüsurpeerd	werden geüsurpeerd	werden geüsurpeerd	werden geüsurpeerd
toekomend (o.t.t.t.)	zal geüsurpeerd worden	zult geüsurpeerd worden	zult geüsurpeerd worden	zult geüsurpeerd worden	zal geüsurpeerd worden	zullen geüsurpeerd worden	zullen geüsurpeerd worden	zullen geüsurpeerd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou geüsurpeerd worden	zou geüsurpeerd worden	zou/zoudt geüsurpeerd worden	zoudt geüsurpeerd worden	zou geüsurpeerd worden	zouden geüsurpeerd worden	zouden geüsurpeerd worden	zouden geüsurpeerd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben geüsurpeerd	bent geüsurpeerd	bent/is geüsurpeerd	zijt geüsurpeerd	is geüsurpeerd	zijn geüsurpeerd	zijn geüsurpeerd	zijn geüsurpeerd
verleden (v.v.t.)	was geüsurpeerd	was geüsurpeerd	was geüsurpeerd	waart geüsurpeerd	was geüsurpeerd	waren geüsurpeerd	waren geüsurpeerd	waren geüsurpeerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geüsurpeerd zijn	zult geüsurpeerd zijn	zult geüsurpeerd zijn	zult geüsurpeerd zijn	zal geüsurpeerd zijn	zullen geüsurpeerd zijn	zullen geüsurpeerd zijn	zullen geüsurpeerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geüsurpeerd zijn	zou geüsurpeerd zijn	zou/zoudt geüsurpeerd zijn	zoudt geüsurpeerd zijn	zou geüsurpeerd zijn	zouden geüsurpeerd zijn	zouden geüsurpeerd zijn	zouden geüsurpeerd zijn