uitvissen
- uit·vis·sen
- samenstelling van uit bw en vissen ww
uitvissen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitvissen |
viste uit |
uitgevist |
zwak -t | volledig |
- door onderzoek iets te weten komen dat eerst verborgen was
- "En ik krijg het ook lang niet altijd rechtstreeks te horen. Maar op een handige manier kan je dat wel vaak uitvissen,"meent hij. "Dan moet je denken aan lichaamstaal of verholen taalgebruik."[2]
- 'Allemaal roddels', zo reageerde de woordvoerder van Albert, maar die wil koste wat het kost uitvissen wie de mol is in het paleis die zijn Grote Dag wil dwarsbomen.[3]
- nagaan, uitzoeken, oplossen, uitknobbelen, uitkienen, uitdokteren, opsnuffelen, uitvogelen, onderzoeken, uitvinden, uitpluizen
1.
- Het woord uitvissen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitvissen" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Het Parool 25 AUGUSTUS 2016 Michael van Praag rekent op helft van stemmen
- ↑ Het Parool 29 JUNI 2011 Prins Albert vreest nieuwe onthullingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be