uitmaken
- uit·ma·ken
- samenstelling van uit bw en maken ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitmaken |
maakte uit |
uitgemaakt |
zwak -t | volledig |
uitmaken
- overgankelijk een einde maken aan bijvoorbeeld een relatie
- Ze hebben het na drie jaar toch uitgemaakt.
- overgankelijk doven (van vuur)
- Ik heb het vuur uitgemaakt met een flinke puts water.
- overgankelijk beslissen, verschil maken, van belang zijn
- Wie zal uitmaken of het wel waar is.
- Het spel was, zoals zo vaak dit seizoen, niet om aan te zien. Maar wat maakte het uiteindelijk uit. De schaamte van een jaar geleden is uitgewist. Het publiek, dat bijkans gek werd van de spanning, juichte twee keer uitbundig. En dat was bij de 1-0 en 2-0 van Jong PSV. [1]
- ▸ Wat uitmaakt is dat hij er niet meer is sinds haar achtste jaar.[2]
- ▸ Het was dus maar zeer de vraag of het iets had uitgemaakt als hijzelf aanwezig had kunnen zijn bij de laatste fase van het storten, toen het ongeluk plaatsvond.[3]
- overgankelijk uitschelden
- Ik heb hem voor sukkel uitgemaakt.
- inergatief deel ~ van: een onderdeel zijn van iets
- Het Nederlandstalige WikiWoordenboek maakt deel uit van een heel stelsel van WikiWoordenboeken.
- [1] beëindigen
- [2] doven
- [3] beslissen
- [3] de dienst uitmaken
- [3] niets uitmaken
- Het woord uitmaken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitmaken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Tubantia Leon ten Voorde 22-04-19 FC Twente heeft de titel binnen na remise
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be