uitloten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van uitloten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitloten | uit te loten | ||||||||
toekomend | zullen uitloten uit zullen loten |
te zullen uitloten uit te zullen loten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgeloot | te hebben uitgeloot | ||||||||
toekomend | uitgeloot zullen hebben | uitgeloot te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitlotend | uitgeloot | ev. loot uit |
mv. verouderd loot uit |
lote uit (bijzin) uitlote | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | loot uit | loot uit | loot uit | loot uit | loot uit | loten uit | loten uit | loten uit | |||
verleden (o.v.t.) | lootte uit | lootte uit | lootte uit | lootte uit | lootte uit | lootten uit | lootten uit | lootten uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitloten | zult/zal uitloten | zult/zal uitloten | zult uitloten | zal uitloten | zullen uitloten | zullen uitloten | zullen uitloten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitloten | zou uitloten | zou(dt) uitloten | zoudt uitloten | zou uitloten | zouden uitloten | zouden uitloten | zouden uitloten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitloot | uitloot | uitloot | uitloot | uitloot | uitloten | uitloten | uitloten | |||
verleden (o.v.t.) | uitlootte | uitlootte | uitlootte | uitlootte | uitlootte | uitlootten | uitlootten | uitlootten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitloten uit zal loten |
zult/zal uitloten uit zult/zal loten |
zult/zal uitloten uit zult/zal loten |
zult uitloten uit zult loten |
zal uitloten uit zal loten |
zullen uitloten uit zullen loten |
zullen uitloten uit zullen loten |
zullen uitloten uit zullen loten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitloten uit zou loten |
zou uitloten uit zou loten |
zou(dt) uitloten uit zou(dt) loten |
zoudt uitloten uit zoudt loten |
zou uitloten uit zou loten |
zouden uitloten uit zouden loten |
zouden uitloten uit zouden loten |
zouden uitloten uit zouden loten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgeloot | hebt uitgeloot | hebt/heeft uitgeloot | hebt uitgeloot | heeft uitgeloot | hebben uitgeloot | hebben uitgeloot | hebben uitgeloot | |||
verleden (v.v.t.) | had uitgeloot | had uitgeloot | had uitgeloot | hadt uitgeloot | had uitgeloot | hadden uitgeloot | hadden uitgeloot | hadden uitgeloot | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgeloot hebben | zal/zult uitgeloot hebben | zult/zal uitgeloot hebben | zult uitgeloot hebben | zal uitgeloot hebben | zullen uitgeloot hebben | zullen uitgeloot hebben | zullen uitgeloot hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgeloot hebben | zou uitgeloot hebben | zou/zoudt uitgeloot hebben | zoudt uitgeloot hebben | zou uitgeloot hebben | zouden uitgeloot hebben | zouden uitgeloot hebben | zouden uitgeloot hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgeloot worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgeloot | er is uitgeloot | |||||||||
verleden | er werd uitgeloot | er was uitgeloot | |||||||||
toekomend | er zal uitgeloot worden | er zal uitgeloot zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgeloot worden | er zou uitgeloot zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgeloot worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgeloot worden | uitgeloot te worden | ||||||||
toekomend | uitgeloot zullen worden | uitgeloot te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgeloot zijn | uitgeloot te zijn | ||||||||
toekomend | uitgeloot zullen zijn | uitgeloot te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgeloot | wordt uitgeloot | wordt uitgeloot | wordt uitgeloot | wordt uitgeloot | worden uitgeloot | worden uitgeloot | worden uitgeloot | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgeloot | werd uitgeloot | werd uitgeloot | werdt uitgeloot | werd uitgeloot | werden uitgeloot | werden uitgeloot | werden uitgeloot | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgeloot worden | zult uitgeloot worden | zult uitgeloot worden | zult uitgeloot worden | zal uitgeloot worden | zullen uitgeloot worden | zullen uitgeloot worden | zullen uitgeloot worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgeloot worden | zou uitgeloot worden | zou/zoudt uitgeloot worden | zoudt uitgeloot worden | zou uitgeloot worden | zouden uitgeloot worden | zouden uitgeloot worden | zouden uitgeloot worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgeloot | bent uitgeloot | bent/is uitgeloot | zijt uitgeloot | is uitgeloot | zijn uitgeloot | zijn uitgeloot | zijn uitgeloot | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgeloot | was uitgeloot | was uitgeloot | waart uitgeloot | was uitgeloot | waren uitgeloot | waren uitgeloot | waren uitgeloot | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgeloot zijn | zult uitgeloot zijn | zult uitgeloot zijn | zult uitgeloot zijn | zal uitgeloot zijn | zullen uitgeloot zijn | zullen uitgeloot zijn | zullen uitgeloot zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgeloot zijn | zou uitgeloot zijn | zou/zoudt uitgeloot zijn | zoudt uitgeloot zijn | zou uitgeloot zijn | zouden uitgeloot zijn | zouden uitgeloot zijn | zouden uitgeloot zijn |